Profetisch godsbewijs?
Vraag: Hoe kun je een opening vinden voor een gesprek over geloof en God met mensen zonder gelovige achtergrond of zelfs een aversie tegen het geloof of (het instituut) kerk? Hoe kun je geloof uitdragen hoe belangrijk het is aan ongelovigen?
Zusters en broeders,
Zou je niet af en toe wat harde feiten in handen willen hebben? Om je gelijk aan te tonen? Om mensen aan ‘onze kant’ te krijgen? En zal dat niet in het bijzonder voor het geloof gelden? Juist omdat geloven niet meer vanzelfsprekend is; we er veel vragen over kunnen krijgen. We in de verdediging worden gedwongen (of dat zelf zo voelen), en we misschien met de mond vol tanden staan? Zou het dan niet helpen om te kunnen wijzen op harde, onweerlegbare feiten?
Dat heeft de geschiedenis geregeld gedaan. En het Bijbelboek Jesaja speelt daarin een centrale rol. Want staan daarin niet profetieën die in Jezus uit zijn gekomen? En is dat geen bewijs voor Zijn goddelijkheid? De Bijbel heeft gelijk! En wij, met ons geloof, dus ook.
Zou de Bijbel, zou het geloof zó werken? Dat wij, en dat ons geloof, in het gelijk worden gesteld? Of zou het méér om moeten gaan dat het gelijk bij God is. Is het zoeken naar bevestiging, ook religieuze bevestiging, niet een vorm van hoogmoed? Zouden we niet God moeten laten spreken, in plaats van ons eigen gelijk te willen halen?
In de adventstijd horen we de profetie van Jesaja; het boek waarin de volgelingen van Jezus de taal vonden om hun ervaringen met Jezus stem te geven. Maar zijn het bewijzende voorspellingen? Die je in stelling zou kunnen brengen in een religieus debat, zoals dat in de eerste eeuw gevoerd werd over een joodse en een christelijke lezing van de profetie? Die we misschien in stelling zouden kunnen brengen in een hedendaagse discussie over geloof?
De Bijbel verzet zich tegen dit soort bewijzen-zoeken. De Bijbel verzet zich tegen wichelarij, alsof mensen greep zouden kunnen krijgen op de loop van de geschiedenis. Profetieën zijn niet bedoeld als toekomstvoorspellingen die naadloos uit zouden komen; ook niet in Jezus. Hoezeer de geschiedenis dat ook heeft gepoogd, zou iemand met aversie tegen het geloof dan niet simpelweg kunnen vaststellen dat de profetie van Jesaja niet is uitgekomen, omdat Jezus de naam ‘Jezus’ kreeg, en dus niet ‘Emmanuel.’ Zou dat dan de zeggingskracht van Jesaja meteen ontkrachten? Of màg het er om gaan dat de woorden van Jesaja, achteraf, kunnen worden gebruikt om een tijdeigen verschijnsel te begrijpen en stem te geven? Dat met de woorden van de profetie hedendaagse ervaringen worden benoemd, en zo de manier vormen om gebeurtenissen te duiden.
Duiden is niet hetzelfde als feitelijke bewijzen zoeken. Duiden gaat om betekenis, om waardering. En gaat daarmee veel verder dan feitelijkheid. In onze tijd wordt ‘feitelijkheid’ hoog aangeslagen, maar is het wel zo duidelijk wat feiten precies zijn? Is een feit bij uitstek concreet: een specifieke gebeurtenis? Zoals misschien de geboorte van kind waar geen man bij aan te pas is gekomen? Of is een feit eerder een statistische wetmatigheid, die bepaalde mogelijkheden uitsluit omdat het nooit voorkomt? Zoals misschien de geboorte van een kind waar geen man bij aan te pas is gekomen? Hoe zou je de feitelijkheid van zo’n wonderbaarlijke geboorte eigenlijk vast kunnen stellen? En wat zou het betekenen?
Het voorbeeld komt natuurlijk niet uit de lucht vallen, want vanwege de geboorte van een kind citeert Mattheüs de tekst van Jesaja 7. De wonderbaarlijkheid van deze geboorte speelt een belangrijke rol in hoe wij tegen dat verhaal, en hoe wij überhaupt tegen het geloof aankijken: de maagdelijkheid van de geboorte van Jezus bewijst toch Zijn goddelijkheid?
In het Nieuwe Testament zelf speelt het gek genoeg nauwelijks een rol. Voor Paulus staan lijden, sterven en opstanding van Jezus centraal; niet de maagdelijke geboorte. Had Paulus misschien geen behoefte aan een bewijs, omdat hij voldoende overtuigd was van het belang van Jezus?
Dat waren andere Joden in ieder geval niet zomaar. Met de teksten in hand wezen zij erop dat de maagd die zwanger werd, alleen in de Griekse vertaling staat te lezen. In het oorspronkelijke Hebreeuws staat er: jonge vrouw. Het verschil is precies of er een man aan te pas komt of niet. En in de eerste eeuw werd daarover expliciet gediscussieerd. Net zoals vandaag de dag …
Ook Jozef liep tegen deze vraag aan als hij wordt geconfronteerd met een zwangere verloofde, en dacht erover haar te verstoten. Is dat niet een begrijpelijke conclusie wanneer hij de feiten onder ogen ziet? Maar Jozef krijgt een droom, en verandert van gedachte. Hij blijft zijn verloofde trouw en zal de vader worden van het kind. Híj zal het kind ook Jezus noemen (en via hem, tussen haakjes, wordt Zijn afstammingslijn terug gevoerd naar koning David).
Is de droom van Jozef daarmee het onweerlegbare bewijs van de juistheid van onze christelijke overtuigingen? Zij die aversie hebben tegen het geloof lachen je hardop uit: ‘dat had je gedroomd!’. Een dróóm bewijst geen feiten, en al helemaal geen verhaal van een droom. Want dan zou werkelijk alles kunnen worden aangetoond!
De Bijbel doet niet aan wichelarij, en God laat zich niet op de proef stellen. Gáát het hier om bewijzen, of eerder om tekens? Tekens die gebeurtenissen en feiten in een bepaald licht plaatsen. Dat gaat verder dan feitelijkheid en gaat om een diepere en grotere duiding. Die onze eigen overtuigingen niet per se ondersteunt, maar misschien eerder doet wenden. De aanzegging van God zet ons op onverwachte en ongedachte paden. Maakt dat Jozef zijn verloofde niet verlaat, maar het kind volop aanvaardt als door de Geest verwekt.
Op zo’n teken van God zat koning Achaz niet te wachten. Terug gaan we nog even naar de profetie van Jesaja. Jesaja had de koning voorgesteld God om een teken te vragen, maar vriendelijk bedankt Achaz. Een mooie, en vrome gedachte, die Jezus zelf bij de verzoeking in de woestijn naar voren brengt: we moeten God niet op de proef stellen. Maar bij koning Achaz is de vroomheid een uitvlucht. Want hij is bang voor de uitkomst. Wat zou er uit zo’n teken van God wel niet kunnen komen? Wát zou die profeet naar voren brengen, en wat zou hij er dan mee aan moeten? Onverwachte en ongedachte boodschappen misschien. En dat in een tijd die van grote onzekerheid en ongewisheid, en waarin deze koning van Juda, wanhopig, probeerde overeind te blijven.
Dat is de eigenlijke context van het boek Jesaja. Het gaat om overeind te blijven in een tijd van spanning, waarin de grootmachten Assyrië en Egypte elkaar om de opperheerschappij bevochten en de landjes er tussenin allerlei bondgenootschappen sloten om overeind te blijven. Achaz, de koning van Juda leunde naar de oprukkende Assyriërs, maar het Noordrijk Israël (door Jesaja Efraïm genoemd) zocht in verbond met Aram (ook bekend als Syrië) steun bij Egypte. De broedervolken van de stammen van Israël, die na het koningschap van Salomo uit elkaar waren gescheurd in een Noord- en een Zuidrijk, kwamen zo tegen over elkaar te staan. En de belofte dat het huis van David in het rijk Juda zou blijven regeren wordt bedreigd. Daarom is de geboorte van het kind (mogelijk de opvolger van Achaz: Hizkia) van belang, want dat waarborgt de dynastieke lijn.
Jesaja’s profetie kwam in feite uit, toen de Assyriërs ‘de beide koningen’ van Israël en Syrië onder de voet zouden lopen en de bevolking van het Noordrijk zouden doen verdwijnen in de geschiedenis. Maar de betekenis van deze woorden gaat veel verder dan deze feitelijkheid. Want de tekenen van Jesaja gaan over de duiding van de tijd, die verder gaat dan menselijk overwegingen, die verder gaat dan menselijke politiek. Want wie dat blijft volgen, menselijke politiek, die zal alleen druk zijn met ‘overeind te blijven’. Die zal dubieuze bondgenootschappen sluiten en tegenover broedervolken komen te staan. Die zal eigen macht, en eigen gelijk proberen te krijgen. Die zal vooral zijn eigen positie veilig willen stellen en greep willen hebben op de loop van de geschiedenis. Dát is waartegen Jesaja te keer gaat in zijn profetie. De menselijke hoogmoed krijgt er van langs: vertrouwen mogen, moeten, we hebben in de sturing en de leiding van God.
En dat is moeilijk genoeg: hoe doe je dat dan? Hoe kun je bijvoorbeeld een opening vinden om de betekenis van het geloof ter sprake te brengen bij mensen die niks van God weten of willen weten? Hoe doe je dat concreet, in de wereld? Wáár zien wij de tekenen van God dan, en hoe moeten we de gebeurtenissen duiden?
Het Bijbelboek Jesaja worstelt er mee. Als je het boek helemaal zou lezen zou je merken dat heilsprofetie en onheilsprofetie elkaar afwisselen, dat goede koningen slecht aan hun einde komen en slechte koningen het juist goed lijken te doen. Het is een worsteling om de hand van God in de concrete geschiedenis te zien, en om te weten wat je dan moet doen.
Maar een richtpunt mag de vraag zijn, wàt uit de Geest geboren wordt. Wat in de Geest van liefde tot ons komt. Daarin komt de menselijke hoogmoed tot zwijgen, als we ons afvragen hoe we in liefde de richting van God kunnen gaan.
Dat kan klein en persoonlijk beginnen. Bij een droom, die anderen af kunnen doen als verzinsel of hersenspinsel, maar die levensveranderend kan zijn. Die rust, richting en aanvaarding kan geven, waarmee we een feitelijke gang van zaken kunnen duiden: plek, plaats en betekenis kunnen geven. Die ons gebeurtenissen als tekenen doet verstaan. Een nare, dreigende ziekte, misschien, die ons stil heeft gezet. Die feitelijk niet te ontlopen was, maar die een grotere en diepere betekenis heeft kunnen krijgen.
Hoe vind je een ingang om dit ter sprake te brengen? Niet door je gelijk ten koste van anderen te willen bewijzen. Maar door de tekens van de liefde van God te durven verstaan, die een onverwachte en ongedachte betekenis kunnen geven aan gebeurtenissen in ons leven. En dáárvan te getuigen. Dan gaat het niet om vragen van feitelijkheid, ook niet om vragen van Bijbelse historische feitelijkheid, maar om de vraag of wij de Geest van God in de gebeurtenissen kunnen zien. Zoals Jozef dat durfde te aanvaarden.
Amen
Deel deze preek
Jesaja 7: 10-17
10De HEER liet verder tegen Achaz zeggen: 11‘Vraag om een teken van de HEER, uw God, hetzij uit de diepte van het dodenrijk hetzij uit de hoge hemel.’ 12Maar Achaz antwoordde: ‘Nee, ik zal geen teken vragen, ik zal de HEER niet op de proef stellen.’ 13Toen antwoordde Jesaja: ‘Luister, huis van David. Is het u niet genoeg mensen te tergen? Moet u nu ook mijn God tergen? 14Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: de jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem Immanuel noemen. 15Boter en honing zal hij eten, totdat hij in staat is om het kwade te verwerpen en het goede te kiezen. 16Want voordat de jongen in staat is om het kwade te verwerpen en het goede te kiezen, zal het land van de beide koningen die u zoveel angst inboezemen, geheel verlaten zijn. 17En voor u, uw volk en uw koningshuis zal de HEER een tijd laten aanbreken zoals men niet meer heeft meegemaakt sinds Efraïm zich van Juda afscheidde: de heerschappij van Assyrië.’