Afhakers, dogma's en mogelijkheden
Vraag: Hoe bereik je mensen die zijn afgehaakt?
Zusters en broeders,
‘Ik heb ooit belijdeniscatechisatie gevolgd,’ werd me afgelopen week toevertrouwd, ‘maar toch maar geen belijdenis gedaan. En eigenlijk nooit meer in een kerk geweest. Want waarom zou ons geloof/onze kerk gelijk hebben, en alle anderen niet? Moest ik dat dan gewoon maar geloven?’
De verhalen en ervaringen van veel afhakers zijn niet allemaal hetzelfde, maar vast is dit een deel van het probleem. Kerk en geloof hebben lang een unieke waarheid geclaimd, en die niet zelden met hand en tand verdedigd. Maar dat heeft z’n geloofwaardigheid verloren. En dat is niet alleen omdat we ‘wetenschappelijk’ inmiddels ‘beter weten’. Maar ook om theologische redenen. Want àls de waarheid bestaat, dan is die bij God. Die groter is dan ons hoofd en hart. Dóor Wie wij ons gekend mogen weten, maar Die wij niet overzien of doorgronden.
‘Hoe bereik je mensen die zijn afgehaakt’, vraagt iemand in de startdienst. Opnieuw een goede vraag. Want onderhand lijken er meer afhakers dan gelovigen te zijn. Zouden we er niet naar verlangen hen allemaal terug te zien in de kerk? Het zou allerlei problemen misschien helpen oplossen: financieel en getalsmatig, misschien bestuurlijk. Maar laten we er voor waken om te veel het eigen belang voorop te zetten. Misschien was dàt juist wel één van de onderliggende problemen. Dat de kerk zich lang druk en zorgen heeft gemaakt om zichzelf en haar eigen organisatie. En dat daarmee de onbaatzuchtigheid in het gedrang kon komen. Begrijpelijk genoeg, in een tijd dat we met terugloop te maken hebben. Maar uiteindelijk niet tot zegen.
Hoe bereik je mensen die zijn afgehaakt? Het ei van Columbus is niet zo maar één twee drie op tafel te zetten, maar we zouden wel kunnen kijken naar dat onderliggende probleem. De stelligheid van de kerkelijke waarheidsclaims heeft daar ongetwijfeld mee te maken. Overigens is dat een tamelijk recent verschijnsel. Eeuwenlang waren de godsdienstige waarheden in feite onbetwistbaar. Ze werden niet in twijfel getrokken en dus hoefden ze niet te worden verdedigd. Ze vormden de kaders van het wereldbeeld waarbinnen de mensen dachten, en hadden geen onderbouwing nodig.
Maar dat werd anders toen de waarheden van het geloof ter discussie kwamen te staan. In de middeleeuwen had dat al gespeeld. Want de Reformatie had de positie van de Paus betwist. Met de Bijbel in de hand. Waar ooit het gezag vertelde wat er in de Bijbel zou staan, ging de reformatie zelf lezen, en kon dus controleren.
Maar toen ontstond een onverwacht probleem: wie had er dan gelijk? Want ook de Paus beriep zich op de Bijbel. Net als Luther. Maar ook Zwingli. En Calvijn. En Oekolampadius. En Jantje van Leiden. En nog zo wat. En lang niet op alle punten waren ze het eens. Wie had er dan gelijk?
Kort gezegd: zijzelf. Nooit de ander. En ze schreven dat op. In omvangrijke Belijdenisgeschriften. Wie kent ze nog? De Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus. En de Dordtsche Leerregels. Geschriften in feite vol dogmatische afpaling en inperking. Goed doordacht, op zichzelf, en ook zo veel mogelijk Bijbels gefundeerd. Maar uiteindelijk, zoals wel spottend is gezegd, een ‘Papieren Paus’. Want met deze dogmatische geschriften werd de eigen waarheid vastgelegd. En moest worden geweerd al wat dáármee strijdig was.
De katholieke kerk wordt, kort gezegd, bij elkaar gehouden door het gezag van de Paus. Een protestantse kerk door het gezag van de belijdenisgeschriften. Lidmaten worden geacht die waarheden te onderschrijven en zich eraan te houden. De belijdenisgeschriften vormen de dogmatische ruimte van het protestantse wereldbeeld.
En dan is misschien ook wat duidelijker waarom die belijdenisgeschriften zo belangrijk waren in het protestantse denken. Want niets minder dan de religieuze waarheid stond op het spel. En daarmee de eenheid van de kerk. Als dat ter discussie kwam te staan, dan viel de kerk uit elkaar. Want bij een meningsverschil kon er maar één gelijk hebben. En dat was nooit de ander, die bij dogmatische twist dus wel verketterd moest worden. De protestantse traditie is getekend door kerkscheuringen. Steeds van kerken die hun eigen gelijk koesteren boven dat van de tegensprekers.
Maar ís dat eigen gelijk dan ook Gods gelijk?
Had de mevrouw die mij de bekentenis deed afgelopen week geen gelijk? Gods waarheid kan niet samenvallen met onze waarheid, hoe doordacht en hoe Bijbels ook. Want hoe dan ook: wij hebben een beperkt vermogen om de waarheid te doorgronden. God is groter dan ons hoofd en ons hart.
Het kost moeite om dit inzicht plek te geven. Want geven we waarheid dan niet helemaal op? En is dan het hek niet van de dam? We hebben al zoveel problemen in de kerk en zou dit de handdoek niet helemaal in de ring gooien?
Of zouden we kunnen proberen op een andere manier over die waarheidsclaims te denken? Op een andere manier over de dogmatiek? Als de waarheid niet bij ons, maar bij God is, dan zijn inzichten altijd beperkt: ‘stukwerk is ons pogen’. Dat is geenszins waardeloos, want wel degelijk kunnen (moeten) we vanuit onze overtuigingen leven. Een levensbeschouwing vormt altijd de kaders van ons denken. Maar zouden we onze inzichten altijd te vuur en te zwaard moeten verdedigen? En anderen moeten diskwalificeren? Of zou een ander ons niet iets kunnen aanzeggen? Ons misschien op andere gedachten kunnen brengen? Want we kunnen ons toch vergissen?
Ooit was slavernij de gewoonste zaak van de wereld; in de Bijbel ook als gegeven aangenomen. We zijn er anders over gaan denken, op religieuze gronden. Zo ook over de positie van de vrouw, of het huwelijk, of veel andere zaken. Is het niet van belang om ons te kunnen laten gezeggen als we Gods waarheid zoeken?
‘Gezeggen’ is niet hetzelfde als ‘aanpraten’. Want we zullen steeds moeten bedenken of wij er iets mee kunnen. En dat doen anderen ook met wat wíj hen te zeggen hebben. Wel degelijk mogen we getuigen van onze inzichten, om een ander nabij en dienstbaar te zijn. Maar steeds is het wederzijds de vraag of we elkaar verder helpen.
Daarover heeft Paulus belangrijke woorden gesproken. In een heftige discussie aan het begin van christendom vochten de Korintiërs elkaar de kerk uit, en ieder meende met profetie, tongentaal, kennis Gods gelijk in pacht te hebben. Paulus ontkent het belang van al deze inzichten niet. Maar plaatst ze onder het gezag van de liefde. Geniaal: niet het eigen gelijk, maar het belang voor de ander staat voorop.
Daarmee krijgen dogma’s een andere klank. Het gaat niet op waarheden waarmee we anderen om de oren moeten slaan, maar het mogen doordachte geloofsmogelijkheden zijn, die we anderen aan kunnen bieden. Die richting kunnen geven, en houvast. Maar geen wapens moeten zijn om ons gelijk te bevechten. Want in het geloof moet het om Gods gelijk gaan.
En dan moet dienstbaarheid voorrang hebben. Dan kan het er niet in de eerste plaats om gaan hoe wij onze organisatie, hoe belangrijk ook, overeind houden. Dan moet het er in de eerste plaats om gaan hoe we anderen tot heil en tot zegen kunnen zijn. Dat betekent ook: luisteren waar de nood is. En dus ook naar afhakers; waarop zijn ze afgeknapt, waarom is het geloof weggegleden? Vast niet kunnen we alle frustraties en alle vragen of wensen recht doen. Want hoe breng je alle verschillen van inzicht naadloos samen? Maar een kerk die van liefde wil leven, moet zich niet wapenen tegen andersdenkenden en moet geen geloofsgehoorzaamheid afdwingen. Zo’n kerk wil naar de aanzegging luisteren, en die doen wij aan elkaar.
Amen
Deel deze preek
1 Korinthiërs 13
Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn. Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn – had ik de liefde niet, het zou mij niet baten.
De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze.
De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen, klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan – want ons kennen schiet tekort en ons profeteren is beperkt. Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen. Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.