"Gewoon lekker grazen?"
Welke opdracht heeft de 'achtergeblevn kudde' in de gelijkenis van het verloren schaap?
Zusters en broeders,
Bij de startzondag in september lazen we het verhaal van de goede herder en het verloren schaap. In plaats van een preek hebben we toen vragen uit de gemeente besproken, en konden mensen hun eigen vragen indienen. Eén van de vraagstellers haakte aan bij de gelijkenis, en vroeg naar de rol van de achtergebleven schapen. Welke boodschap, welke opdracht, hebben zíj uit dit verhaal? ‘Toch niet: … gewoon lekker grazen?’, werd er tussen haakjes aan toegevoegd.
Gelijkenissen behoeven altijd een vorm van duiding. De vraag is daarmee terecht. Maar het antwoord is vanuit het verhaal nog niet zo gemakkelijk. Dikwijls wordt de aandacht op het verloren schaapje gevestigd. Ook al ben je nog zo ver afgedwaald, je hoeft niet bang te zijn, want de Goede Herder zal je komen zoeken. Dikwijls is dat als geruststelling bedoeld: je zult gevonden worden, het hoeft niet van jezelf af te hangen. En dat mag een geruststelling zijn.
Maar de gelijkenis vraagt zich dan niet af, of het verloren schaap wel gevonden wil worden. Is het dier verloren, verdwaald, en loopt het zonder de veilige plek in de kudde gevaar? Menig schaap dat is afgedwaald voelt en ervaart dat gevaar helemaal niet. Zijn niet velen afgehaakt? Spijtig genoeg, maar wat erger is: zonder spijt. Zonder spijt in de zin dat ze nauwelijks het gevoel hebben iets in het leven te missen. Restloos konden mensen uit het kerkelijk verband wegglijden, en andere dingen gaan doen. De kerk werd en wordt nauwelijks gemist.
Het is natuurlijk pijnlijk dat dit heeft kunnen gebeuren. En wij als achterblijvende kudde zouden er verdrietig van kunnen worden. Maar er is ook iets aan de hand als de afhakers niet het gevoel hebben iets kwijt te zijn geraakt. Dan is toch onvoldoende duidelijk geworden wat de betekenis van het geloof zou kunnen of zou moeten zijn. En dan zouden we toch ook eens naar onszelf moeten kijken.
Niet om onszelf op de kop te geven, alsof we van alles zo ontzettend verkeerd hebben gedaan. Dat zou misschien een beetje door kunnen klinken in de opmerking tussen haakjes: ‘niet gewoon lekker grazen’… Ooit was er misschien reden om de zelfgenoegzaamheid van de kerk onder kritiek te stellen, maar inmiddels is die reden er niet meer. Van zelfgenoegzaamheid is geen sprake meer, en éérder dan kritiek is troostende bemoediging op z’n plaats. Maar ook dan kunnen we in de kudde rondvragen: wat is de kracht van het geloof? Wat houdt je op de been? Misschien is die vraag in alle zorg om de kerk wel eens wat uit het oog verloren. Maar als het instituut belangrijker wordt dan de inhoud, dan blijft de kudde niet in stand. En is de schaapskooi uiteindelijk niet een veilige plek.
Zit daar een hint in wat de achtergebleven kudde te doen staat? Allereerst een veilige plek bieden: bemoediging en onderlinge nabijheid? En is dat onderhand niet een schaars goed geworden in onze samenleving? Want zijn we niet allemaal zelfstandige en zelfbewuste individuen geworden? Is dat niet misschien ook een van de onderliggende redenen van de kerkverlating? Dat we ons niet meer wilden laten gezeggen. En dat we het zelf wel konden. En wilden kunnen. Is dat niet wat echt zelfgenoegzaam moet heten: dat we aan onszelf genoeg willen hebben?
Eén van de pijlers van christendom, is dan niet langer de grootste troef van het geloof: Christus als de verzoener van mensen. Christus die de zonden van mensen wegdroeg en om onze schuld is gekruisigd. De Kamper hoogleraar Den Heyer schreef er ooit een boekje over en verklaarde op de laatste bladzij deze theorie af te willen wijzen. Want als hij iets verkeerd zou hebben gedaan, dan wilde hij niet dat een ander daar voor op zou draaien. Ook niet als dat Christus was. Dan zou hij zelf de straf maar onder ogen moeten zien. Den Heyer zocht kennelijk autonomie, en wilde niet afhankelijk zijn. Ook niet van Christus. Is dat niet een onderstroom in de terugloop van kerk en geloof? Dat we niet afhankelijk willen zijn?
Er bestaat een variant van het verhaal van de Goede Herder dat deze richting in lijkt te denken. In het apocriefe evangelie van Thomas komt de gelijkenis óók voor, maar met een net wat andere draai. Daar is het niet het kleine schaapje dat zielig is verdwaald en terug moeten worden gevonden om weer bij de veilige kudde te kunnen worden gevoegd. Dáár is het de grootste ram die afscheid heeft genomen. De goede herder gaat dit schaap niet zoeken omdat het zo zielig is, maar omdat het het meest waardevolle dier is. De ram wordt niet teruggebracht bij de rest van de kudde, de rest van de kudde wordt achtergelaten en opgegeven ten gunste van deze kampioen. Het verraadt een gnostische trek van dit geschrift, gekenmerkt door een wat elitair karakter. Een niet onbelangrijke denkrichting in het vroege christendom die door de doorgaande lijn echter is afgewezen. De doorgaande lijn waarin het uiteindelijk niet om goed, beter, best gaat. Maar om: liefde en nabijheid.
In de lijn van het evangelie van Thomas gaat het om kampioenen. Gaat het om succes, om prestatie en om verdienste. Goed past dat bij het streven naar autonomie die onze tijd zo kenmerkt. Maar is die autonomie dan zaligmakend? Of zouden we de betekenis van afhankelijkheid niet weer eens moeten doordenken? En waarderen.
In soevereine autonomie hebben we niemand anders nodig. Maar realiseren we ons dan wel, zelf ook niet nodig te zijn? Want als iedereen naar onafhankelijkheid streeft, dan heeft niemand een ander nodig. En is dan niet ieders leven volkomen inwisselbaar? Want niemand is ooit echt van belang voor de ander. De onderlinge verhoudingen worden dan liefst contractueel vast gelegd en als transactie ingestoken. We gebruiken elkaar, maar zijn dan slechts instrumenteel van waarde. En dat is een waarde die we liefst in uurloon uitdrukken. Want als we iemand inhuren, dan hebben we de wederdienst afgekocht en zijn we een ander niets verplicht. En de ander ons ook niet. En blijven we dan niet allemaal eenzaam achter?
Is dat niet waar het christelijk geloof toch echt anders over denkt. Omdat het principieel in termen van liefde denkt. Liefde die de ander nodig maakt, omdat liefde een relatie is die wederzijds is. Zouden we dàt als achterblijvende kudde niet opnieuw doordenken? Want het betekent vast dat wij als mensen, als schapen van de Heer, afhankelijk zijn van God. Maar zou dat dan niet óók andersom gelden? Dat wíj belangrijk zijn voor God? Eeuwenlang is dat misschien geen gangbare en zelf ketterse gedachte geweest, maar als liefde een relatie is, dan kan God toch onaangedaan blijven voor de liefde die Hem geboden wordt?
God troont op de lofzangen van Israël zongen wij met psalm 22 aan het begin van de dienst. Als de lofzang verstomt, zou Zijn troon dan niet vallen? En God, uit de hemel? Als de lofzang verstomt dan verdwijnt de betekenis van God uit de wereld. En zou dat niet hoe-dan—ook zonde zijn? Als wij van de liefde durven te leven, dan maken wij ons afhankelijk van God, maar dan aanvaarden we ook de verantwoordelijkheid om de lofzang gaande te houden.
Dat is niet ‘gewoon lekker grazen,’ dat is bij Christus aan tafel komen. Want aan tafel van de Heer zijn wij niet alleen welkom, maar van harte welkom. Christus mist ons als we de uitnodiging aan ons voorbij zouden laten gaan. En dat is niet om wat we allemaal hebben gepresteerd, of wat we contractueel verplicht zouden zijn. Dat is uit de liefde voor wie wij zijn. En zou dàt niet ons leven vol waarde maken? Als God blij met ons is, zouden wij dan niet blij met onszelf moeten zijn? Komen we daarmee pas werkelijk tot onszelf, als we van Christus afhankelijk durven zijn.
Dat vieren we, vandaag aan het avondmaal. De achtergebleven kudde heeft de opdracht de lofzang gaande te houden en de tafels van de Heer te bedienen. Maar let op! Als achtergebleven kudde vormen wij zo het lichaam van Christus. En dat blíjft niet bij de tafel. De liefde die ons doet zijn wie we zijn, drijft ons de wereld in om dat ook aan anderen waar te maken. Zeker zit daar dus een boodschap, een opdracht in: ga de liefde doen die we hier mogen ontvangen. En als we daar ernst mee maken, dan zijn we geen schapen die achterblijven in de kooi; dan zijn wij zelf als Goede Herders die het verlorene gaan zoeken.
Amen
Deel deze preek
Exodus 22: 20-2
Vreemdelingen mag je niet uitbuiten of onderdrukken, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. Weduwen en wezen mag je evenmin uitbuiten. Doe je dat toch en smeken zij mij om hulp, dan zal ik zeker naar hen luisteren: ik zal in woede ontsteken en ieder van jullie doden, en dan zullen jullie eigen vrouwen weduwe worden en jullie kinderen wees.
Als je geld leent aan iemand van mijn volk die armoede lijdt, gedraag je dan niet als een geldschieter en vraag geen rente van hem. Als je iemands mantel als onderpand neemt, moet je die voor zonsondergang aan hem teruggeven, want hij heeft niets anders om zich mee toe te dekken. Waarmee moet hij zijn lichaam anders beschermen als hij gaat slapen? Als hij mij om hulp smeekt, zal ik naar hem luisteren, want ik ben een genadige God.