De taal van de kerk
Hoe kunnen we de taal en de liederen in de kerk aansprekend en begrijpelijk houden voor iedereen?
Zusters en broeders,
Deze vraag, naar de taal en de vorm van de kerkdiensten, is misschien wel één van de urgentste maar ook één van de lastigste vragen voor de kerk in onze tijd. Lijkt de liturgie niet vaak een ‘Chinees schouwspel,’ zoals de scriba van de PKN het ooit uitdrukte. ‘Scriba,’ alleen die term al, zo’n typisch kerkelijk woord dat niemand meer begrijpt. Zingt de kerk zich los van de samenleving door vast te houden aan haar eigen jargon? Zouden we niet meer de taal van de straat moeten spreken? Dan bereik je toch meer mensen? Want wat hier wekelijks gebeurt, wie wil dat nou nog horen? ‘Ik vindt er niks…’
Ik heb lang moeten zoeken naar Bijbelteksten die met deze vraag verband houden. In de Bijbel kom je de kwestie maar nauwelijks tegen. En misschien komt dat wel omdat de gods-dienst aanvankelijk eigenlijk niet de bedoeling had om ‘mensen te bereiken’. De tempeldienst, de eredienst, de godsdienst was in de eerste plaats een dienst aan God en was niet per se bedoeld om mensen te behagen. Sterker, dat is precies wat de profeet Jeremia aan zijn ‘valse’ collega’s verwijt: dat ze het volk naar de mond praten en geruststellen, waar een oproep tot bekering méér op zijn plaats is. De tekst van Jeremia roept allerlei vragen op, want niet iedereen die zegt te spreken in naam van de Heer, spréékt ook in naam van de Heer. (En hoe maak je dan dat onderscheid?) Maar een inzicht mag zijn is dat de liturgie in de eerste plaats op God gericht is. En daarmee niet een toneelstuk is dat voor een publiek wordt opgevoerd. Zo wordt de kerkdienst zeker wel eens ervaren. De scriba die over een chinees schouwspel spreekt lijkt een chinese opera-voorstelling voor ogen te hebben. En de opstelling in de kerk, met een podium en stoelen in de zaal, suggereert een opvoering. Met de dominee als hoofdact, die als een popster draadloos wordt versterkt, en zich met toga ook nog eens wat theatraal uitdost…
In zeker opzicht is de kerkdienst ook een heilig spel. Maar dan een spel waar iedereen aan mee doet. De gemeente zou zichzelf ernstig te kort doen als er gedacht zou worden dat de dominee de hoofdact was. Dat zijn we namelijk allemaal: in de lofprijzing en dankzegging is iedereen nodig!
Toch is er natuurlijk wel degelijk iets aan de hand met de liturgische vormen in de kerk. Want ooit was de kerkdienst vanzelfsprekend betekenisvol, en die betekenisvolheid is lang niet altijd meer zo maar duidelijk. Ooit was ik met een groepje jonge vrouwen een nooddienst aan het voorbereiden. Voor het geval een dominee eens afwezig zou zijn, lag er dan een dienst klaar. De preek hadden we al gemaakt en doorgesproken, alleen de liturgie moest nog even worden ingevuld. Ik had een soort schemaatje met de volgorde en lichtte aan de dames de verschillende onderdelen toe. Er viel een wat merkwaardige stilte: ‘oh, doen we dàt iedere zondag?!’, klonk het ineens. Deze dames, trouwe kerkgangers, hadden de zorgvuldige opbouw van een protestantse kerkdienst, met voorbereiding, dienst van het woord en dienst van het antwoord, nooit op die manier opgepikt laat staan ervaren. Ik schrok er van, want het kon onmogelijk aan deze meelevende gemeenteleden liggen die allemaal geregeld in de kerk kwamen. Kennelijk communiceert de liturgie niet zo vanzelfsprekend als dominees wel eens veronderstellen…
Paulus is zich dat bewust. In een beroemd verhaal spreekt hij de Atheners toe op de Areopagus (dat is een berg tegenover de Akropolis). Als Paulus tijdens zijn reizen in een nieuwe stad kwam, deed hij eerst de synagoge aan; ook in Athene. Maar ook op straat sprak hij over het geloof. En in Athene komt hij zo in gesprek met Griekse filosofen van verschillende soort. ‘Leg ons nou eens uit wat u allemaal te zeggen heeft’, vragen ze hem, ‘want het klinkt ons maar vreemd in de oren.’ En zo gáát Paulus met hen in gesprek. En probeert hij bij de gedachtewereld van zijn gesprekspartners aan te sluiten. In de synagoge zal hij vast vanuit de Heilige Geschriften hebben gesproken, maar in gesprek met deze filosofen sluit hij aan bij de overvloed aan altaren aan allerlei griekse goden die overal in de stad aan te treffen waren. Zelfs de ‘onbekende god’ wordt vereerd, mochten ze er per ongeluk één vergeten zijn. Dat is de god die Paulus komt brengen, en die alle andere goden overbodig zal maken. Op die manier sluit Paulus aan bij de leefwereld van zijn gehoor. Niet zozeer om hen te behagen, en om ze te geven wat ze horen willen, maar om een ingang te vinden waar ze mee uit de voeten kunnen. Om begrijpelijk te zijn.
Daar wordt ook in kerkelijk verband wel naar gevraagd: kan het niet wat begrijpelijker? Moeten we al die specifieke woorden van de kerk blijven gebruiken, (scriba, erbarmen, votum, ontferming, verootmoediging) of zouden we gewoon méér de taal van de straat moeten gebruiken (‘jongens en meisjes, we gaan beginnen, Jezus is liefde. Amen’)? Natuurlijk is er niets mis met begrijpelijkheid, en het moet zeker geen doel zijn om onbegrijpelijk te willen zijn (want dan wordt de kerkdienst een soort Hocus-pocus). Maar als we alleen de taal van de straat zouden gebruiken, dan verdwijnt de speciale betekenis die een kerkdienst is of kan zijn. In de kerkdienst gaat het om dingen die anders zijn dan het gewone leven en die haaks staan op wat er in de wereld voor vanzelfsprekend geldt. Juist het dragende idee dat jij geliefd bent in Christus en dat daarom je leven er toe doet, is in onze tijd van competitie en concurrentie bepaald niet gewoon. Dat krijgt in een kerkdienst stem en het gebruik van andere woorden helpt om het verschil tussen gewoon en bijzonder duidelijk te maken. De liturgische taal, en de liturgische formuleringen lijken op de begintune van radio- of TV-programma’s die de eigenheid van de dienst afkaderen. Als het hier niet op die manier anders zou zijn dan anders, zou er dán reden zijn om naar een kerkdienst te komen?
Bij deze liturgische vormen gaat het om taal, om woorden en begrippen, maar evengoed om muziek en liederen. Ook daarover is genoeg te doen. Velen hechten aan het orgel als begeleidingsinstrument, anderen zouden liever een band zien. Sommigen houden van de psalmen van Calvijn, voor anderen gaat alleen bij Opwekking het hart open. Hoe moeten we de kerkdiensten betekenisvol en aantrekkelijk houden?
Eerlijk gezegd heb ik daar niet zo maar een pasklaar antwoord op. De typische kerkelijk taal en de kerkelijk gebruiken kleuren de diensten, waarborgen een lange continuïteit, en behoeden voor kortstondige modegrillen. En slijpen zo een zekere diepgang in. Een oude man kreeg op zijn sterfbed van een collega de zegen mee. ‘Nu begrijp ik wat er met die zegen wordt bedoeld’, bracht hij ontroerd uit. Misschien duizenden keren had hij die woorden gedurende zijn leven gehoord. Vast lang niet altijd had het hem geraakt en vaak genoeg zal het slechts het teken zijn geweest dat de koffie bijna klaar was. Maar omdat hij het al die jaren terloops had gehoord, kon het aan het eind van zijn leven deze diepgang krijgen. De kerkdienst en de kerkelijke gebruiken zijn daarmee ook oefeningen van vormen die je je eigen mag maken en die op de lange duur betekenisvol zullen blijken.
Maar dan moeten er wel ingangen zijn, toch? Als de vormen zozeer vervreemden van wat mensen kunnen verstaan, moeten we dan niet toch aanpassen? Als we een boodschap voor de wereld hebben, dan moet die boodschap ook kunnen worden gehoord. Zeker is het voorbeeld van Paulus daarin behartenswaardig (als u mij dit kerkelijk begrip toestaat!). Maar dat is niet op zichzelf succesvol of gewenst. Paulus wist zijn gesprekspartners in Athene, op een enkeling na, niet onmiddellijk te overtuigen. De filosofen haakten af bij zijn kernboodschap: dat de dood in Christus was overwonnen. Dat staat toch haaks op alles wat we weten, haakt op alles was we snappen en begrijpen? Dat kan dus niet waar zijn…
De kernboodschap van het Christendom is niet zomaar in lijn met wij voor waar houden of wat voor ons zo maar begrijpelijk is. En daarom is het ook niet zo maar te verpakken in taal die we dagelijks gebruiken. De diepgang zou er uit verdwijnen. Maar als je taal blijft gebruiken die alleen voor ingewijden betekenis heeft, werp je dan geen blokkade op voor de boodschap die niet ons bezit, maar dat tot heil van de wereld is gegeven?
De kloostergemeenschap in Taizé zag zich ooit met dit probleem geconfronteerd. Oorspronkelijk vanuit protestantse hoek had een groep mannen zich in een kloostergemeenschap georganiseerd. Een vorm die van oudsher niet protestants is, maar waar de broeders zeer door werden aangesproken. Niet in het minst de gebedspraktijk met haar rijke kloostertraditie, door de eeuwen heen gelouterd. Maar met onvoldoende ruimte voor hedendaagse jongeren, realiseerden de broeders zich. Ze zijn nieuwe vormen, en vooral nieuwe liederen gaan ontwikkelen, liederen die nu bekend zijn maar die destijds een heel nieuw en eigen genre vormden. De drijfveer van de broeders van Taizé was niet in de eerste plaats om jongeren aan te spreken, en al helemaal niet om hen te behagen. De drijfveer was: barmhartigheid. Het ging niet om het najagen van succes, of om Taizé tot handelsmerk te maken. Maar om ingangen te bieden waardoor mensen, jongeren, met de rust en de vrede van God in contact konden komen.
En dat, vast, moet drijfveer zijn om na te denken over de liturgische vorm. Niet modieuze aansprekendheid op zichzelf (‘wie met de tijdgeest is getrouwd,’ zei ooit een wijze, ‘zal snel weduwe zijn’), maar ruimte om ingangen te bieden. En er is zeker reden om daar over na te willen denken.
Vandaag zullen we deze kwestie wel niet even één twee drie oplossen, maar als leidraad kunnen we wel zeggen dat het niet om het behagen van een publiek zal moeten gaan. Eérder om de vraag hoe we dankbaarheid en lofprijzing uit kunnen drukken. Hoe we daarvan delen kunnen en hoe we dat stem kunnen geven. Niet zomaar een makkelijk vraag. Maar de dragende gedachte zou niet zozeer moeten zijn wat wijzelf zouden willen horen, maar wat we te bieden en te delen hebben. Niet wat we halen, maar wat we brengen is dan van belang. Niet wat we vinden willen, maar wat we krijgen mochten. Niet om ons eigen lievelingslied te zingen, om het zo maar eens te zeggen, maar om het lievelingslied van de ander uit volle borst stem geven. En zelf ook, door de anderen, zo bemoedigd en gesterkt en aangesproken te worden.
Amen
Deel deze preek
Jeremia 23: 25-32
Ik heb gehoord wat voor leugens die profeten in mijn naam verkondigen. Ze roepen: “Een droom! Ik heb een droom gehad!” Hoe lang nog blijven die leugenachtige profeten hun eigen verzinsels verkondigen? Hoe lang nog zijn ze erop uit om met de dromen die ze elkaar vertellen mijn volk mijn naam te laten vergeten, zoals hun voorouders mijn naam door Baäl zijn vergeten? Een profeet die droomt, vertelt niet meer dan een droom, maar wie mijn woorden kent, geeft mijn woorden betrouwbaar weer.
Wat heeft stro met graan gemeen? – spreekt de HEER.
Is mijn woord niet als een vuur,
als een hamer die een rots verbrijzelt? – spreekt de HEER.
Ik zal ze straffen – spreekt de HEER –, Ik zal ze straffen, die profeten die elkaars woorden stelen maar zeggen dat ze namens Mij spreken en steeds zo zelfverzekerd “spreekt de HEER” roepen; Ik zal ze straffen – spreekt de HEER –, die profeten die leugenachtige dromen vertellen, want met hun leugens en bedrog misleiden ze mijn volk. Ik heb hen niet gezonden en hun niets opgedragen, en ze zijn dit volk op geen enkele manier tot nut – spreekt de HEER.