Kritiek op de kerk
‘Zouden we mensen die al afgevallen zijn niet aan het woord moeten laten?’
Zusters en broeders,
‘Zouden we mensen die al afgevallen zijn niet aan het woord moeten laten?’, zo luidt één van de laatste vragen die we vorig jaar verzameld hebben. Zouden we dat willen, of aandurven? Want wat trek je open als de afhakers de ruimte krijgen? Lokken we geen kritiek uit waar we niks mee kunnen, niks mee willen?
Want is het niet gemakkelijk om op de kerk af te geven? Alles wat in het verleden verkeerd kon gaan, van seksisme tot slavernij, van zonde tot kindermisbruik, van heksenjacht tot kolonialisme, het is allemaal snel en makkelijk de schuld van kerk en geloof. Op al deze terreinen is zeker ook een weerwoord te geven, maar dat zou de kerk in de ongemakkelijke positie van verdediging dwingen. Willen we dat wel aan? Niet alleen omdat je het gevoel kunt hebben tegen dovenmansoren te spreken, ook omdat het snel goedkoop kan klinken.
Het weerwoord kan wel juist zijn. Bijvoorbeeld: seksisme en de positie van vrouwen. In de Bijbel hebben vrouwen vaak een naam, en ook nog belangrijke rollen. Vast is vaak genoeg vergeten, maar of dat dan de schuld van ‘het geloof’ was? Of: slavernij. Dat is altijd in de geschiedenis wereldwijd in feite een normaal verschijnsel geweest; de eersten die protesteerden waren juist christenen. Maar de argumenten klinken vaak dun en voelen als uitvluchten. Want het is vaak genoeg verkeerd gegaan, en soms werd de godsdienst gebruikt als bliksemafleider of als smoes.
Maar dat is kritiek op de kerk soms ook. Als we de kerk de schuld zouden kunnen geven, dan zijn we immers gelegitimeerd om haar de rug toe te keren. Het overweldigende succes van de Da Vinci-code destijds is wat dit betreft interessant. In het boek werd de suggestie gewekt dat de kerk de hele boodschap van Jezus zou hebben verdraaid en dat de ‘echte waarheid’ in de krochten van het Vaticaan was weggemoffeld. Méér dan de juistheid die het boek onterecht claimde, was deze ‘ontmaskering’ van de kerk een belangrijke factor bij het succes: eindelijk kwam uit dat de kerk niet te vertrouwen is; -we hadden het altijd al gedacht…
Ook als de kritiek op de kerk niet zo agressief is, kunnen afhakers tegen huisjes schoppen die allang verlaten zijn. ‘De liedjes zijn zo veranderd; ik kan niks meer meezingen,’ hoorde ik eens als klacht. Maar dat ging over de invoering van het Liedboek van de Kerken in 1973 waarin de oorspronkelijke ritmes van veel liederen weer waren hersteld. Wie daar decennia na invoering nog over moppert heeft niet de moeite genomen de veranderingen in de kerk bij te houden.
Die veranderingen zijn er volop geweest. Of was dat allemaal ‘too little, too late’ (te weinig en te laat)? Verliezen we onderhand het contact met de samenleving? Die liedjes zijn daar een voorbeeld van: is het bekende repertoire nog wel geëigend, nog wel aansprekend genoeg? Een hippe band, met popmelodieën, zou dat het niet veel beter doen? Er zijn geslaagde voorbeelden van kerken die op deze toer hun duizenden verslaan. Wie zijn oor te luisteren zou leggen bij de afhakers, kan geregeld klachten over de muziek horen. Zouden we dat allemaal dan maar moeten veranderen? Of zouden we dan kansloos aan het pleasen slaan? Iedereen te vriend proberen te houden, maar onvermijdelijk weer tegen nieuwe problemen aan gaan lopen. Want de één vindt zus en de ander zo. En zou dat ten zegen zijn van de gemeente? Zouden de volhouders dat wel willen? Of zou de kerk dan alleen maar versneld leeglopen, omdat niemand zich meer herkent? Zonder dat de afhakers terug zouden stromen. Willen we hen een stem geven, maar zouden we wel willen luisteren? Redenen genoeg, misschien, om dat niet te willen (?). De afhakers hebben bedankt, jammer maar helaas; ze horen er niet meer bij…
Maar leven we dan naar het evangelie? Dat is voor het heil van de wereld gegeven. En als mensen afhaken, dan bereiken we hen niet. En zal dan niet tot zegen kunnen zijn.
Deze discussie en deze vraag is niet goed los te zien van de terugloop van de kerk. Er zíjn veel afhakers, en dat doet ons verdriet. Het voelt ook als kritiek: hebben we het dan allemaal verkeerd gedaan? En moeten we dat dan telkens maar weer om de oren krijgen? Dat gaat om hoe we de diensten in hebben gericht. Het gaat om hoe we de samenleving hebben willen dienen, het gaat om hoe we onze kinderen hebben opgevoed. Het gaat ook (misschien wel vooral) om onze eigen diepste identiteit, die we maar zo moeilijk over kunnen brengen. Waardoor we zelf misschien ook zijn gaan twijfelen. En die ons diepste wezen kan raken. Als zovelen zich van kerk en geloof afkeren, dan worden we toch in de kern geraakt? Is dat niet waarom we bij kritiek op de kerk ons ongemakkelijk kunnen voelen, in de verdediging kunnen schieten, of de confrontatie maar liever wat uit de weg gaan? Maar speelt dán niet ook een stuk angst mee? Dat we met de kritiek op onze diepste overtuigingen ook onszelf zouden kunnen verliezen? En komt dan de neiging naar voren te redden wat er te redden valt?
Maar God redt ons, wij niet Hem.
Zou het geloof en de kerk niet dáármee moeten beginnen? Dat we ons terdege af willen vragen wat de kern van het geloof eigenlijk is. Als we dat zouden kunnen doen, dan hervinden we mogelijk onze kracht en dan kan ook kritiek ons wellicht verder helpen. Want kritiek betekent niet zomaar dat wij het altijd in alles maar verkeerd hebben gedaan. Het betekent ook dat de tijd verandert, dat inzichten veranderen, dat onze eigen opvattingen verschuiven. En zeker niet altijd ten kwade. Nog niet lang geleden was het slaan van kinderen echt geen pedagogisch probleem; we denken er nu anders over. En de discussie over homoseksualiteit en samenwonen, hebben velen van ons nog gevoerd maar lijkt inmiddels middeleeuws. Dat is niet alleen een historische vaststelling, maar ook een theologische gedachte. Zijn we niet op weg naar Gods toekomst? Lopen we niet aan Zijn hand de geschiedenis door? En is het dan niet vreemd dat er ook dingen veranderen?
Als er nooit iets zou zijn veranderd, zou het volk Israël nooit uit Egypte zijn weggegaan. Zouden de volgelingen van Jezus nooit de Blijde Boodschap aan de volkeren zijn gaan vertellen. Zou de Reformatie nooit zijn gebeurd. En zou de slavernij nooit zijn afgeschaft. En dat zijn allemaal veranderingen die, natuurlijk, ook kritiek op bestaande praktijken inhielden. Maar die uiteindelijk gedragen en gedreven werden door vertrouwen in het goede van de omwenteling.
Misschien is dat in onze tijd ook wel aangevreten: het vertrouwen dat we gedragen zijn. Als we het lastig vinden om kritiek op de kerk te horen, dan is misschien wel omdat we bang zijn dat het allemaal ter discussie komt te staan en verdwijnen kan. Maar dan heeft de kritiek misschien wel te veel vat op onszelf gekregen. Als we vol vertrouwen zijn op de zeggingskracht van het geloof, dan zouden we die angst toch niet hoeven te hebben? Dan kunnen we stormen doorstaan. Juist omdat we een boodschap hebben die ons overeind houdt. En die we anderen zouden gunnen.
Als we afhakers aan het woord zouden willen laten, dan zou dat niet uit eigenbelang moeten zijn. Niet om te verdedigen, maar ook niet om te pleasen, in de hoop dat we door te luisteren iedereen tevreden zouden kunnen stellen. Maar wel omdat de boodschap van God een boodschap van heil is. En het zonde is als die niet gehoord zou kunnen worden omdat wij vormen hebben die niet meer communiceren.
Dat moet wel degelijk onze aandacht hebben: hoe brengen we onze boodschap naar buiten? Eeuwenlang hebben we dat gedaan in kerkdiensten zoals we vandaag ook vieren. Vormen waaraan we zijn gehecht, maar die lang niet meer iedereen worden begrepen. Ooit was het van een onstuimige frisheid om uit de Bijbel te kunnen horen en stroomden de scharen bij massa’s toe. Dat is niet langer het geval, maar is de boodschap er minder urgent van?
De boodschap dat God ons leven behoedt. Dat wij in Zijn liefde zijn bewaard en niet ons eigen bestaan hoeven te bevechten. Dat we in genade zijn aangenomen, ook als we niet slagen, of rijk zijn, of aanzien hebben, of ieders afgunst oproepen. Ook als we moe zijn om steeds weer de competitie met anderen aan te gaan, of de snelheid van ons eigen opwindende leven niet meer bij kunnen benen. Als we ons realiseren dat een leven van meermeermeer alle waarde niet bevestigt maar uitholt, en we daar nóóit het geluk in zullen vinden. Of als we ziek zijn geworden, tegen beperkingen aanlopen. Of: als we dankbaar zijn voor wat ons toe is gevallen, maar we geen adres hebben om onze dank op te richten.
De afhakers en de critici van het geloof kunnen hun redenen hebben om af te geven op kerk en geloof, en dat kunnen ook nog eens valide redenen zijn. Maar is een leven zonder God dan zoveel beter? Waar God wordt weggehouden, blijven mensen eenzaam achter. En is vrede en respect zeker niet gewaarborgd. Net zomin als rust en vertrouwen.
Is er niet alle urgentie om deze boodschap van heil gehoor te doen vinden? Dan moeten we ook in gesprek gaan met afhakers. Niet om hen in alles dan maar gelijk te geven, maar om te begrijpen waarom ze zijn afgehaakt en ons af te vragen of die blokkades niet zouden kunnen worden geslecht. Zodat we hen bereiken kunnen. Niet uit eigen belang, maar omdat we overtuigd mogen zijn dat het geloof rust mag geven en goed is voor iedereen in onze opgejaagde en opgeklopte samenleving.
Om te redden wat verloren is gegaan, is Christus gekomen. We hebben het eerste stuk van Lucas 15 gelezen, iets verderop staat het verhaal van de verloren zoon. Die lezing was net wat te lang voor vandaag. Maar het gaat over hetzelfde: laten we van harte verwelkomen wie hervonden is. En laten we er voor waken dan niet zelf de blokkerende factor te zijn, die tenslotte gelijk wil halen. We leven van genade, en van de liefde. En met liefde mogen we mensen benaderen. Naar hen luisteren. Maar dan zelf afwegen wat met de opmerkingen moeten doen. En in ieder geval met vreugde de Verloren Zoon zijn feest gunnen.
Amen
Deel deze preek
Psalm 23
De HEER is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water,
Hij geeft mij nieuwe kracht
en leidt mij langs veilige paden
tot eer van zijn naam.
Al gaat mijn weg
door een donker dal,
ik vrees geen gevaar,
want U bent bij mij,
uw stok en uw staf,
zij geven mij moed.
U nodigt mij aan tafel
voor het oog van de vijand,
U zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
Geluk en genade volgen mij
alle dagen van mijn leven,
ik verblijf in het huis van de HEER
tot in lengte van dagen.