Schepping: de vierde dag
Een sneer naar de goden
Zusters en broeders,
Michelangelo was bepaald niet de eerste die God de Vader afbeeldde. Hier zien we de Schepper op het plafond van de Sixtijnse kapel in volle actie op de 4e dag. Links is nog net een restje 3e dag te zien, toen God de planten schiep. [volgende slide] Maar de nadruk ligt toch op de zon, gouden bol in het midden en rechts meer op de achtergrond, de maan. [volgende slide]. Want het gaat hier om de schepping van de hemellichamen. Eerlijk gezegd is dit niet de meest indrukwekkende schildering van Michelangelo, en de schepping van de mens, met de vingers die elkaar net niet raken is veel, beroemder geworden. Maar de afbeelding van God is dezelfde. Een oude man gehuld in wapperende gewaden, streng-kijkend (of is het geconcentreerd?).
De Joden spraken de naam van God niet eens uit. Met heilige schroom bleven ze ver van het afbeelden van God. Een gods-beeld was niet aan de orde. ‘Gij zult u geen gesneden beelden maken,’ zeggen de tien geboden immers uitdrukkelijk. En daar hielden de Joden zich aan. Nou ja, officieel dan. Want het Oude Testament is één grote strijd tegen de opkruiende zuiging van afgoderij. Steeds weer en opnieuw, zwichten de Hebreeën voor de aanbidding van de goden van omringende volken. De lievelingsvrouw van Jakob, Rachel, kan geen afstand doen van de afgodsbeeldjes van thuis, en smokkelt ze mee op hun vlucht naar Kanaän. Op weg naar het Beloofde Land, als Mozes op de berg met God overlegt, danst het volk om het Gouden Kalf. Koning Salomo, geroemd om zijn wijsheid, zal de goden van zijn heidense vrouwen gaan vereren. En tijdens de gehele koningsperiode is er voortdurend sprake van offerplaatsen op de hoogtes, van Asjera-palen, en godenbeelden. Steeds wordt de afgodendienst veroordeeld. Maar zeker zo vaak blijkt het een praktijk waarin het volk steeds opnieuw vervalt.
Op deze vierde scheppingsdag gaat het in zekere zin over afgoden. Want een sneer naar de goden van de omliggende volken zit er zeker in. Overal werden de hemellichamen geassocieerd met hogere machten. De sterren en planeten en zeker de zon en de maan werden als godheden aanbeden. Maar staan in het Bijbelse scheppingsverhaal onder het gezag van God de Vader, en komen pas op de 4e dag een keertje aan bod. Letterlijk is het niet te rijmen dat dag en nacht op de eerste dag, maar zon en maan pas op de 4e worden geschapen. Voor vroege kerkvaders als Origenes was dat des te meer reden om de tekst niet tot de letterlijke beschrijving te beperken, maar juist verder te kijken dan de oppervlakte.
Steeds is de Bijbel daarmee ook in gesprek met andere wereldbeschouwingen. Overtuigingen, religies waar ze vanaf het begin mee te maken hadden en bekend mee waren. Abram wordt immers uit deze context geroepen, laat zijn achtergrond, inclusief de oergoden achter zich om met de belofte van God op pad te gaan. Steeds moet de Bijbel zich verhouden tot andere zienswijzen, zienswijzen die zich ontwikkelen en die veranderen. Waarmee ook de Bijbelse manier van tegen God aankijken verandert.
Dat is ook de reden waarom de Bijbel voorzichtig is met het godsbeeld. Want al te snel lijkt het alsof wij met onze beschrijvingen grip op God krijgen. En God in de greep krijgen. Al te snel verwarren we onze voorkeuren dan met Gods wil. En spreekt God niet meer Zijn scheppingswoord, maar slechts ‘-buik’. En horen we alleen de echo van ons eigen gelijk. De aanzegging van Godswege is dan verdampt.
Dat is geen gevaar van lang geleden; iets dat de oude Israëlieten tegenkwamen en waar de kerkvaders mee te kampen hadden. Dat beleven wij evenzeer, de kranten staan er vol van. De opkomende populistische politici laten zich gráág voorstaan op een zweem van godsdienstige roeping. De presidentskandidaat op wie twee weken geleden een politieke aanslag werd gepleegd, bracht de mislukking daarvan rechtstreeks in verband met goddelijk ingrijpen. Zijn rechts-conservatieve christelijk aanhang wil het maar al te graag geloven. Want op een soort kruistocht tegen culturele verandering zijn ze. Ook in Europa beroepen geestverwanten zich gráág op het verdedigen van de ‘Joods-christelijke traditie’. Dan gaat het echter niet om religieuze kernwaardes als gerechtigheid, eerlijkheid, naastenliefde en fatsoen, maar vooral om het uitsluiten van de derde Abrahamitische religie: de Islam. Slechts als aanjager van politieke onderbuikgevoelens wordt de religie hier van stal gehaald, maar met gods-dienst heeft het niets te maken.
Ook ogenschijnlijk vrome praat is niet zomaar vanzelfsprekend dienstbaar aan de opdrachten van God. Ook als het héél gelovig lijkt, kunnen vragen bij worden gesteld. Die schildering in de Sixtijnse kapel door Michelangelo is onbetwist een hoogtepunt van de Europese kunstgeschiedenis, maar blinkt het uit in godsdienstigheid? Stond oprechte vroomheid op de voorgrond toen Paus Sixtus IV deze kapel liet bouwen? En was het opvolger Julius II, als opdrachtgever voor de schilderingen, te doen om God’s eer of vooral om de glorie van het pausdom? Het was de praal van deze renaissance-pausen, wiens scheppingen wij tot op de dag van vandaag bewonderen in het Vaticaan, die Maarten Luther tijdens een bezoek aan Rome aan het denken zette.
De afbeelding van God de Vader, zoals ook Michelangelo die weergeeft is daarbij een interessant detail. Want God als oude man, met baard en gehuld in een soort laken was een heel bekende afbeelding; het leek als twee druppels water op die van de Griekse oppergod Zeus. De Joodse traditie kende het afbeelden van God niet, maar de Grieken en de Romeinen zeker wel. En uit die traditie werd schatplichtig geput om God de Vader af te beelden. En om zo een godsbeeld te creëren.
Op die manier zocht Michelangelo aansluiting bij de cultuur die hem omringde, en die in de renaissance teruggreep op de grootsheid van de antieke wereld. Hoe anders deed Paulus dat in zíjn dagen. Op zendingsreis was hij terechtgekomen in Athene en komt daar in gesprek met filosofen. Het is een beroemde ontmoeting geworden, omdat Paulus niet zomaar zijn eigen betoog afsteekt, maar aansluit bij de belevingswereld van zijn gesprekspartners. Interessant genoeg weet hij daar overigens ook het nodige van af. Epicurische en Stoïsche filosofen worden met zoveel woorden benoemd, maar Paulus citeert ook twee Griekse dichters (Epimenides en Aratus, die ik niet ken, maar waarmee Paulus kennelijk vertrouwd is). Hij wijst op alle altaren in de stad. Kennelijk zijn de Atheners een godsvruchtig volkje! En voorzichtig. Want misschien zijn ze zelfs een god vergeten! Er is immers ook een soort joker-altaar: ‘voor de onbekende god’. Stel je voor dat één van de godheden zich tekort gedaan voelt… dan halen ze die van stal.
Voor Paulus is dat altaar echter geen reserve-noodgreep. Die onbekende god, dàt is de god die ik kom verkondigen. Hij sluit aan bij de leefwereld van de Atheners, maar geeft er zijn eigen draai aan. Zijn verhaal is niet een extraatje ‘voor de zekerheid’, zíjn boodschap maakt alle andere goden overbodig. Hij sluit aan bij de leefwereld van de Atheners, maar gaat er niet in mee. De God die hij komt verkondigen is anders. Die hebben wíj niet in de hand, die heeft óns gemaakt. Paulus geeft een verdiepende duiding aan het wereldbeeld van de Atheners. En nodigt hen uit om helemaal anders te denken. Niet wíj hebben de goden in de greep en kunnen hen met de juiste offers gunstig stemmen; God heeft ons in de macht. Waar afgoden het werk van mensenhanden zijn, zijn wij schepselen van God.
Misschien is dat wel de grondgedachte van het hele scheppingsverhaal, van de hele Bijbel, van het hele geloof: ‘wij hebben onszelf niet gemaakt’. Dat wordt op allerlei manieren verwoord, in het scheppingsverhaal, maar ook in het dogma van de triniteit, en ook, voor de liefhebbers, in zoiets als de filosofie van Schleiermacher. Al die verwoordingen gaan niet over letterlijke beschrijvingen. Misschien zijn de letterlijke beschrijvingen juist wel de afgoden waarmee wij het religieuze in onze macht proberen te krijgen. Want als wij ons met de juiste beschrijving van God kunnen tooien, dan straalt zijn waarheid ook op ons af. Dan kunnen we mogelijk zelfs met zijn stem spreken? Namens Hem spreken. En dan hebben wij God niet meer nodig, want we weten zelf al heel prima hoe het zit.
Dat is steeds het verzet tegen godenbeelden, tegen het godsbeeld, in de Bijbel. Wij hebben God niet in onze macht; Hij heeft ons gemaakt. Wat dat uitdrukt is de principiële overgave aan God, die wij niet doorgronden maar die ons kent. En die ons desondanks niet afwijst.
‘Wij hebben onszelf niet gemaakt,’ gaat niet over het biologische gegeven van de oorsprong van de bevruchting. Het gaat ook niet over de letterlijke duiding van het scheppingsverhaal en of dat allemaal wel kan kloppen en kan passen met ons huidige wereldbeeld. Het gaat veeleer om een verdiepende duiding ervan. Als wij onszelf niet hebben gemaakt, dan mogen we het leven als een geschenk aanvaarden. We mogen méér zijn dan betekenisloze klompen klei. We mogen méér zijn dan toevallige verbindingen van aminozuren en eiwitten. We mogen betekenis hebben, omdat we onszelf als geschenk mogen beschouwen. Als wij ons dan zo gegund zijn, dan mag ons leven méér betekenen dan de filosofen in onze tijd dikwijls denken.
In Athene had Paulus geen groot succes. Anders dan in andere steden die hij aandeed, stichtte hij er geen gemeente waar hij brieven aan kon schrijven. Of zijn verkondiging daar vrucht heeft gedragen, is niet erg duidelijk. Maar dat zou hem de mond niet snoeren. En ons ook niet.
Amen
Deel deze preek
Genesis 1: 14-19
God zei: ‘Laten er lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten dienen als tekens die de feesten aangeven en de dagen en de jaren, en als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’ En zo gebeurde het. God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren. Hij plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, om te heersen over de dag en de nacht en om het licht te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen. De vierde dag.