Maak geen godsbeeld
Misdraag u niet door een godenbeeld te maken
Zusters en broeders,
De lezing van vandaag blikt terug op het ontvangen van de wet. Die herinnering blijkt wat vervaagd, want de hele toestand met het Gouden Kalf niet wordt genoemd. Hoe het volk, met instemming van de religieuze leiding, tot afgodendienst verviel. En zo het Heilige eigenlijk maakbaar, grijpbaar en manipuleerbaar probeerde te maken. Dat dieptepunt blijft onbesproken. Maar de ongrijpbaarheid van God nadrukkelijk niet. Mozes mocht dan kennelijk God hebben ontmoet; de rest van het volk had God niet gezien. Had slechts een stem gehoord temidden van duisternis en donkere wolken. Uit het vuur had God gesproken, maar een gedaante zag men niet. Het beeldenverbod wordt hier aan gekoppeld. Wij weten niet hoe God eruit ziet, wij kunnen Hem niet overzien, wij krijgen Hem niet in de greep. Het is niet aan ons macht over Hem te hebben; niet om Hem om op een altaar te zetten, niet om Hem in te kunnen pakken en mee te kunnen nemen. Alsof Hij een Gouden Kalf was, een afgodsbeeld zoals er zovelen zijn. Maar Zijn stem hebben we gehoord.
In het geloof komt onze opvatting over het godsbeeld wel eens ter sprake. Meest om aan te geven dat het beeld van God de Almachtige Vader als een oude man met baard op een troon in de hemel niet (of: niet meer) óns godsbeeld is. Eerder zouden we God dan zien als liefdevolle kracht, of oneindige goedheid, licht achter dreigende luchten, of… ja kan dat niet ook per persoon verschillen?
In zekere zin is dat de onderliggende boodschap van de lezing van vandaag. Door duisternis en donkere wolken verhuld, krijgen wij geen beeld van God, en moeten het doen met onze eigen indrukken. Een consequentie die in het Jodendom inderdaad wel gehuldigd wordt, en die extreme varianten kent. De vraag of die God wel bestaat, bijvoorbeeld, zou dan niet belangrijk zijn. Met die vraag, zelfs als het antwoord bevestigend zou zijn, maak je je in zeker zin machtig over God. Want wie anders kan zo’n vraag naar het bestaan van God beantwoorden dan wijzelf? Maar is dat wel aan ons? Zouden we niet veeleer voldoende mogen hebben aan de stem van God. Aan de aanspraak van God. Die soms uit duisternis en donkere wolken klinkt, of ons op onverwachte momenten bij de kladden grijpt? Niet ons godsbeeld, maar hoe wij aangesproken worden is dan van belang.
Als het om de stem van God gaat, dan gaat het om de aanspraak. Om iets dat zich aan ons voordoet en zich aan ons opdringt, zonder dat we er zelf al beelden of ideeën bij hadden. Of zelfs tegen onze beelden en ideeën in. De aanspraak gaat om de boodschap van God die ons verrassen en overrompelen kan. En die tot gehoorzaamheid en navolging noopt.
De vraag wie, wat of hoe God precies is, staat in het Jodendom meestal op een laag pitje. Maar de navolging en de gehoorzaamheid aan de stem die klinkt is des te belangrijker. De tien geboden vormen daarbij de basis van de wet, die verder in allerlei details strak is uitgewerkt. En die door orthodoxe Joden zeer nauwlettend in acht worden genomen.
In het Christendom heeft de wet een wat andere plaats gekregen. Lang niet in alle details heeft het Christendom alle regels overgenomen, maar daarmee is het luisteren naar Gods stem zeker niet aan de kant geschoven. Ook wij kennen de tien geboden, die we nog altijd huldigen en navolgen. Maar, naar het woord van Christus, is de nadruk gekomen op het liefhebben van God boven alles en de naaste als jezelf. Daarin zijn wet en profeten samengevat.
Zo leert Jezus het ons, die de Christus is.
Zo heeft het Christendom het eeuwenlang geleerd, en zo kennen wij het ook. Maar in die overtuiging lijkt soms de klad gekomen. Want hoezo is Jezus ‘de Christus’? Het woord is, zoals we misschien zullen weten, de vertaling van ‘messias’ en daarmee ‘gezalfde.’ En in zekere zin is dat letterlijk het geval omdat Jezus gezalfd werd door een vrouw. Maar om dat incident gaat de discussie niet. In het geding is of Jezus ‘dé Messias’ is, de door-God-gezondene was, of Hij de Zoon van God is. Wat eeuwenlang het onweerspreekbare hart van het christendom was, is door twijfel aangevreten. Past Jezus nog wel in ons godsbeeld? Buiten de kerk lijken deze woorden betekenisloos. Maar ook binnen de kerk weten mensen er vaak genoeg nauwelijks raad mee. Hoe is Jezus eigenlijk precies ‘de Christus’? In welke zin is Hij dan ‘Zoon van God’?
De vraag is niet onbelangrijk. Want het christendom is genoemd naar ‘Christus’. Dat was ook het onderscheidende verschil met het Jodendom: de christenen erkenden Jezus als de Christus, het Jodendom deed dat niet. Heeft het Christendom daarmee ‘gelijk’, en het Jodendom dus niet. Eeuwenlang is dat inderdaad gedacht, met uiteindelijk de afgrijselijk gevolgen van de holocaust. Zouden wij het ‘gelijk’ van het christendom nog willen claimen als dit de onherroepelijke gevolgen zijn?
Wellicht heeft die confronterende vraag bijgedragen aan het ongemak om Jezus als de Christus te willen of te kunnen zien. En terecht zouden we er voorzichtig mee moeten zijn.
Maar misschien gáát het daarbij sowieso niet om het godsbeeld. Niet om het vastpinnen of vastpakken van Jezus, waarmee we Hem in de greep zouden krijgen omdat we Zijn wezen zouden kunnen overzien. Maar gáát het om de betekenis van Jezus, en wat dat voor ons betekenen mag. Gaat het daarmee meer om het uitdrukken van vertrouwen, dan om het beschrijven van iets dat ons verstand te boven gaat.
‘Wie zeggen de mensen dat ik ben’, vraagt Jezus, ‘wie zeggen jullie dat ik ben?’ Dàt is geen vraag die Jezus vastpint, eerder een vraag die ons bepaalt. Een vraag die aan de leerlingen van Jezus werd gesteld, aan Petrus in het bijzonder. Maar een vraag die aan ieder van ons wordt gesteld. Een vraag die niet zozeer over ons godsbeeld gaat en die Jezus beschrijft, maar een vraag die iets over onszelf zegt. Het antwoord op die vraag betekent dat we ons openstellen voor de aanzegging en dat we ons vertrouwen in Christus stellen. ‘Gij zijt de Christus,’ is niet de slotsom van een feitelijke afweging, maar noopt tot dankbaarheid en roept op tot navolging. En dan gaat het er niet om of het antwoord onweerspreekbaar waar is, maar om wat het betekent. Wat betekent het dat wij, dat jij, Jezus als de Christus beschouwt? Daarmee krijgen wij Christus niet in de greep, maar Hij ons. En wat wil dat dan zeggen?
Het wil in ieder geval zeggen dat we ons blootstellen aan de aanspraak. Dat we ons willen laten gezeggen door de Stem; door het Woord van God. Die verrassend en overrompelend kan zijn, en die ons dingen zegt die we zelf niet hadden kunnen bedenken. En die ons tot navolging bewegen.
Navolging in het doen van wat Jezus ons voorhoudt: God liefhebben boven alles en onze naast als onszelf. Wij krijgen geen godsbeeld, maar worden afbeelding van God. Wat dat betekenen mag, kan verschillend zijn. Vandaag nemen twee van onze gemeenteleden het ambt van ouderling op zich. Zij weten zich geroepen door de stem van God. Maar het moet de vraag zijn, wat dat dan precies betekent. En die vraag krijgt alleen een antwoord in ons eigen leven.
Amen
Deel deze preek
Deut 4: 10-20
[In de woestijn, onderweg naar het beloofde land, krijgt het volk van God opdracht om de wet van God te houden en het aan de kinderen en kleinkinderen door te vertellen:]
Vertel ze hoe u bij de Horeb voor de HEER, uw God, verscheen, nadat Hij tegen mij had gezegd: ‘Roep het volk bijeen, dan maak Ik hun mijn geboden bekend. Dan leren ze ontzag voor Mij te hebben zolang ze leven, en brengen ze dat ook hun kinderen bij.’ Op die dag naderde u de voet van de berg, waaruit vuur hemelhoog opvlamde, te midden van duisternis en donkere wolken. Toen sprak de HEER tot u vanuit het vuur. U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem. Hij maakte u de regels van het verbond bekend, de tien geboden. Hij schreef ze op twee stenen platen en eiste dat u zich eraan zou houden. Mij droeg de HEER toen op om u de wetten en regels te leren die u moet nakomen in het land aan de overkant, dat u in bezit zult nemen. Maar aangezien u geen gedaante hebt gezien toen de HEER u op de Horeb vanuit het vuur toesprak, moet u zich zorgvuldig in acht nemen: misdraag u niet door een godenbeeld te maken, een afbeelding van welk wezen dan ook, man of vrouw, of van een dier dat op het land leeft of van de vogels in de lucht, van kruipende dieren of van vissen in het water onder de aarde. En als u omhoogkijkt en de zon, de maan en de sterren ziet, al die lichten aan de hemel, laat u er dan niet toe verleiden daarvoor neer te knielen en te vereren wat de HEER, uw God, voor de andere volken op aarde heeft bestemd. Want u bent door de HEER uitgekozen en uit de smeltoven van Egypte weggehaald om Hem als zijn eigen volk toe te behoren, zoals nu het geval is.