(Hoe zat het ook weer met) Jona
‘U bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid’
Zusters en broeders,
Als het over Jona gaat wordt gewoonlijk een stuk uit het Bijbelboek gelezen. Daar is genoeg reden voor want het is een geweldig verhaal, dat zeer secuur is gecomponeerd. Daar moet je wel even oog voor hebben, want anders kun je denken dat het een stukje geschiedschrijving is van een profeet die er een keertje geen zin in had. En dan wordt het een wonderlijk verhaal dat de nodige vragen oproept. Bijvoorbeeld, hoe het kàn met die vis en of een mens daar wel drie dagen in zou kunnen verblijven. Vragen die soms wel erg laag-bij-de-grondse antwoorden hebben gekregen. Zo is er wel beweerd dat ‘De Grote Vis’ de naam was van een kroeg waar Jona zijn heil zocht. Toen na drie dagen zijn geld op was, zou hij er zijn uitgegooid. Van een wonderbaarlijk verhaal ben je dan in een platvloerse geschiedenis uitgekomen, die om een enkel historisch voorval zou gaan.
Sommige Bijbelvertalingen (ook, helaas, de nieuwste NBV) werken daar aan mee, door van het boek een kloppend verhaal te maken; oa door bepaalde dubbelzinnigheden weg te werken. Het verhaal wordt dan ‘begrijpelijker’, maar de eigenlijke boodschap verdwijnt. Want de dubbelzinnigheden zijn juist als dubbelzinnigheid betekenisvol, en verliezen hun kracht volkomen als je het ‘begrijpelijk’ vertaald.
Bijvoorbeeld, de profetie die Jona tenslotte dan toch, met tegenzin en bijna mompelend, doet klinken in Ninevé. ‘Nog veertig dagen’, zal hij zeggen , ‘en dan …’ Ja, wat dan? Ik test uw Bijbelkennis even. [En mocht u het antwoord niet terstond weten, lees het boekje vanmiddag nog eens door (liefst in verschillende vertalingen…).]
‘Nog veertig dagen, dan wordt Nineve weggevaagd’, vertaalt de NBV, die wij als kanselbijbel gebruiken. Het gaat immers om het verwoesten van de stad als Ninevé zich niet bekeert, dus dit lijkt een logische en begrijpelijk vertaling. Maar, deze profetie komt niet uit… God’s woord is in deze vertaling niets waard, want Ninevé wordt niet verwoest. Juist niet, omdat de stad, onder aanvoering van hun koning, zich laat gezeggen en zich bekeert. Zó keert de stad zich om. En díe profetie komt wel uit als je de oudere vertaling van de NBG leest: ‘nog veertig dagen en Ninevé wordt ondersteboven gekeerd.’ In het Hebreeuws kan het allebei; het gebruikte woord (hapak) is dubbelzinnig, en zondert twijfel dubbelzinnig bedoeld. Want een béétje geletterde Jood hoorde in dat woord de echo van twee ándere verwoeste steden. Sodom en Gomorrah werden met hetzelfde woord ‘ondersteboven’ gezet. Een straf op de zonde, waarover de Joodse tijdgenoten van Jona zich vast nóg om konden verkneukelen. Want een God die de vijanden van Israël vernietigd en hun steden verwoest; dat wil je wel weten. Als beetje Bijbelvaste Jood.
Zonder twijfel wist de eveneens zeer Bijbelvaste schrijver van het boek Jona van het heimelijke leedvermaak van zijn gehoor. Het precies dàt kaart hij aan en zet hij te kijk. Want zoals Jona maar al te goed weet is God toch een God die die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid. Zou je je dan om de verwoesting van een stad met honderdtwintig duizend mensen moeten willen verheugen? En dan nog al de dieren?
Het verhaal van Jona is niet een simpele weergave van een incident met een ongehoorzame profeet. Het gaat om de vraag of de God van Israël een nationalistisch eigendom van de Joden is, of een God is die gezag heeft over de hele wereld.
En dat was een vraag die concreet speelde toen het volk vanuit ballingschap weer terug naar Jeruzalem en verder het land in was getrokken. Na lange tijd in Babylon te hebben gewoond, was het de vraag hoe ze de draad weer op konden pakken. De oorspronkelijke opbouw van het volk was door de ballingschap grondig overhoop gehaald, de oude tradities waren in gevaar gekomen (en om die reden juist in de ballingschap pas op schrift gesteld), en de nieuwe generaties hadden sterk onder invloed van de Babylonische cultuur gestaan. Hoe bouw je dan weer wat ‘eigens’ op? Een manier is om dan de godsdienst weer stevig aan te halen. De godsdienst die altijd wel een rol had gespeeld, en die de identiteit van de Joden had bepaald, maar die lang niet altijd in de geschiedenis erg strak was nagevolgd. Kon die niet als ruggengraat van het teruggekeerde volk gaan dienen? Wie waren al die mensen die terugkeerden naar Jeruzalem? Het waren Joden. En wat zijn Joden? Mensen die zich bezig houden met de God van Israël. In de Bijbelbeken Ezra en Nehemia kun je zien hoe de godsdienst zo niet alleen in ere werd hersteld, maar ook de bodem onder de herontdekking van de Joodse identiteit zou worden.
Maar als het de bodem van de Joodse identiteit moet zijn, dan gaat het óók dienen om onderscheid te maken tussen wie wel goed Joods is en wie niet. Gemengde huwelijken tussen Joden en niet-heiden werden verboden en de niet-joodse partner moest worden verstoten. En de Samaritanen werden als bevolkingsgroep aan de kant geschoven. Dat waren van de oorsprong Joodse achterblijvers, die niet mee in ballingschap waren gegaan en die zich hadden gemengd met niet-joodse bewoners van het land. Evengoed hadden (en hebben ze tot op de dag van vandaag) de Torah als heilige tekst bewaard, maar voor een basis van identiteit waren zij niet raszuiver genoeg en daarmee uitgestoten. Een situatie die ook in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan een rol speelt. De Bijbel wordt dan niet een geschrift om na te volgen, maar om in te zetten. Om het eigen belang te dienen, in plaats van andersom: dat er aan Gods opdrachten gehoor wordt gegeven.
Maar is God het eigendom van één volk? En kan de godsdienst van vrede en gerechtigheid dienen om racisme en wraakzucht te verkondigen? Dat zou je kunnen denken als ‘Jona, de zoon van Amittai,’ wordt opgevoerd, en de eerste hoorders verkneukelen zich al. Want een beetje Bijbelvaste Jood zal de naam kennen uit het Bijbelboek Koningen, waar precies déze naam, zoals we gehoord hebben, wordt genoemd. Dáár is Jona een profeet die het herstel van de grenzen van Israël voorzegt en die onder koning Jerobeam daarmee een religieus-nationalistische voorman was. Over deze Jerobeam (het is de tweede, er is ook nog een eerste) wordt niet veel gezegd, maar wel dat hij ‘deed wat slecht was in de ogen van de Heer.’ Maar dat was voor de profeet Jona lang, lang geleden kennelijk geen reden om het beleid van de koning te bekritiseren; zolang de grenzen maar werden hersteld.
Niet voor niets laat de schrijver van het Bijbelboek Jona eeuwen láter deze zelfde naam vallen. Maar dan om de religieus-nationalistische claim áán te klagen. En als ongehoorzaam, onbetrouwbaar en huichelachtig te ontmaskeren. Wie goed leest zal namelijk zien dat in dit korte verhaal het juist de heidenen zijn die steeds ontzag voor God hebben, terwijl Jona, als goede Jood, de weerspannige is. Jona die geen gehoor geeft aan God om in Ninevé te gaan profeteren, Jona die zich niet tot God wendt als een storm het schip dreigt te verwoesten, Jona die liever zichzelf als mensenoffer aanbiedt dan vertrouwen te hebben op God, Jona die ervan báált als God Zijn Woord houdt en Ninevé niet omkeert als het zich hééft omgekeerd.
‘Ik wist het wel’, laat de schrijver Jona zeggen, ‘u bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid’, en precies om díe reden wil Jona er niets mee te maken hebben. De religieus-nationalistische profeet heeft geen boodschap aan een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid;’ die wil gewoon een God die hij voor zijn karretje kan spannen en die doet wat hij wil: de vijanden van Israël vernietigen en juist géén barmhartigheid tonen.
Het Bijbelboek Jona is geen verslag van de opmerkelijke bekering van een vijandige stad waar een weigerachtige profeet een rol in speelt. Het gaat om een religieus-politieke boodschap. Als we weten dat God genadig en liefdevol is, geduldig en trouw en tot vergeving bereid, hoe kunnen we God dan als basis voor wraakzucht en leedvermaak nemen? Juíst Bijbelvaste Joden, Bijbelvaste gelovigen, zouden méér van Gods gerechtigheid moeten willen weten dan Jona in het Bijbelboek ten toon spreidt.
Een gerechtigheid die Jona zélf overigens óók ten deel valt. Als evident weerspannige profeet zou je toch kunnen denken dat hijzelf ook de toorn van God over zich af zou roepen. Jona doet als profeet in ieder geval niet wat ‘recht is in de ogen van de Heer,’ maar ook aan Jona betoont God vergevingsbereidheid. De vis die God ‘beschikt’ redt Jona als hij in de golven werd geworpen. En dáármee wordt Jona één van de verhalen waarin God, door het water heen, door het water van de dóód heen, uitredding brengt. Nadrukkelijk speelt ook dat aspect in het verhaal van Jona mee. Terwijl stromend water in de woestijn op leven duidt, zijn watervlaktes, rivieren, zeeën en meren levensgevaarlijk omdat je erin verdrinkt, en daarmee beeld van de dood. Dááruit redt God, als Hij Mozes in het biezen mandje redt, als Hij het volk door de Rietzee leidt, als het door de Jordaan heen het Beloofde Land binnentrekt, en zoals Hij Jona uit het water van de wisse dood redt.
Dáármee is Jona ook een figuur geworden die het leven vóórbij de dood aankondigt, en daarmee al iets van Christus laat zien. Juist Jona is terug te vinden in de vroegste afbeeldingen van het Christendom (eeuwen éérder dan dat het kruis intrede zou doen!). De uitredding van God gaat verder dan mensen zouden kunnen, of zelfs zouden willen denken. Daarvan is Jona een sprekend, nou ja, een mompelend, voorbeeld.
Amen