'Zing voor de Heer'
Stem geven aan God
Zusters en broeders,
‘De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en op de tamboerijn spelend. En Mirjam zong dit refrein: ‘zing voor de Heer, zijn macht en majesteit zijn groot! Paarden en ruiters wierp Hij in zee.’
Dit lied, en het soortgelijke lied van Deborah uit Richteren 5, worden tot de oudste gedeeltes van de Bijbel gerekend. Het zijn overwinningsliederen, die typisch door de vrouwen van het volk werden gezongen. De mannen, moe en uitgeput van het gevecht, worden na de strijd bejubeld en verwelkomd met opgelucht gezang en muziek. En daarbij wordt niet verzuimd God te danken. Want alleen met Gods hulp kan de vijand worden verslagen.
In de oudste gedeeltes van de Bijbel laat God zich kennen als stamgod, om niet te zeggen krijgsgod, die de belangen van het volk behartigt, en de vijanden van het volk ongenadig kan straffen. Daar kan reden voor zijn, al is dat voor ons niet altijd even goed na te voelen. De verwoesting van Jericho, bijvoorbeeld, en de ban die er op volgde, roepen toch vragen op. Want: ‘ban’, dat betekent dat alles moet worden uitgemoord, mannen, vrouwen, kinderen en het vee. Onderliggend betekent dat dat het volk niet voor buit, en dus niet voor eigen gewin mocht vechten. Maar wat nu precies de schuld van Jericho was, dat zij dit lot verdiende, is minder duidelijk.
Zou wat dat betreft het overwinningslied van Mirjam niet minder beladen zijn? Het volk dat op de vlucht voor de aanstormende legers van Farao een wonderbaarlijke uitweg wordt geboden dwars door de drooggevallen Rietzee door. En als de moordbendes van Farao het modderige pad volgen, sluiten de wateren zich en wordt het volk wonderbaarlijk gered. ‘Zing, voor de Heer, zijn macht en majesteit zijn groot!’.
Een heel leger dat verdrinkt… Maar ja, vijanden! Moet je daar medelijden mee hebben? Was het niet de halsstarrigheid van Farao die aan de basis van het hele gebeuren lag? Maar die halsstarrigheid wordt volgens de Bijbel door God zelf veroorzaakt. Farao is niet de gelijke aan God, die zelfstandig tegen Hem in zou kunnen gaan, maar wordt door de God geleid. Ook als dat ten dode is.
Hoe komen dat soort verhalen in de wereld? Hoe kan bijvoorbeeld de schrijver weten wat God met Farao voorheeft en hoe Hij hem aan een touwtje lijkt te hebben? Zijn de Bijbelse verhalen weergavenvan goddelijke overwegingen? Of zijn de verhalen manieren om gebeurtenissen te duiden, te plaatsen en te begrijpen? En gaat het niet zozeer om beschrijvingen, maar om verwoordingen. Gaat het om ervaringen, gebeurtenissen te duiden; om de geschiedenis met God in verband te brengen? Dat zal dan in alle tijden en op alle plaatsen niet altijd op dezelfde manier gebeuren. Kunnen daar in de loop der tijd dan niet ook veranderingen in optreden?
God is van eeuwigheid af dezelfde in de zin dat Zijn liefde en trouw niet als knipperlichten aan en uitfloepen. Maar de manieren waarop mensen met God hebben geleefd, en hoe zij over God hebben gedacht en van God hebben gesproken, kan wel degelijk door de tijd heen verschillen. Een enorme en beslissende verandering hoe er een verschil in Godsbeeld kon ontstaan zien we natuurlijk in het Nieuwe Testament. Met de geboorte van het kind van kerst geloofden de volgelingen van Jezus dat God op aarde, in het vlees is gekomen. Vast kan ook daar discussie over bestaan (hoe moeten of kunnen we dat dan precies begrijpen), maar het is hoe dan ook een andere insteek dan veel van hun joodse geloofsgenoten bleven geloven. Is Hij de Christus, of moeten we nog (steeds) een ander verwachten, is niet zomaar om het even en betekent in ieder geval een radicale zienswijziging.
Die veranderingen en verschuivingen in Godsbeeld zijn processen die soms een lange aanloop hebben. De manier waarop het Christendom tegen God aan is gaan kijken heeft wortels in de oudtestamentische profetieën. Dáár al verschuift de aandacht van God van het stambelang van Israël, maar de opdracht van gerechtigheid als zodanig. De macht van God wordt daarmee groter, want het geldt niet meer alleen het volk Israël, maar uiteindelijk de hele wereld en kosmos.
Die verschuiving van zienswijze heeft overigens alles te maken met het loflied van Mirjam. Want steeds zullen de Bijbelschrijvers eraan herinneren dat de Israëlieten slaven zijn geweest, en door God uit het diensthuis zijn uitgeleid. En dát moet de reden zijn om zich om zich om verschopten en geslagenen te bekommeren. De zorg voor de kwetsbaren staat niet los van de eigen ervaringen als onderworpenen. De manier om tegen God aan te kijken staan niet los van de eigen ervaringen met God.
Zó is en blijft God door de geschiedenis heen steeds concreet relevant en urgent. En draagt de Geest ons in de aanspreek door de tijd en de geschiedenis heen. God heeft altijd ook met onze eigen levens te maken. Niet altijd is dat besef in de kerkgeschiedenis even sterk geweest. Soms is wel gedacht dat het bij God om eeuwigdurende waarheden ging, of om zienswijzen die in de 16e eeuw door de reformatoren waren ontwikkeld. Vaste dogma’s kon je daar van krijgen. Die je soms uit het hoofd moest leren en waar je examen over kon doen. Maar die het gevaar liepen om antwoorden te zijn op vragen die jíj niet had.
De dogma’s en de belijdenisgeschriften kennen we nog altijd (nou ja, we hebben ze in ieder geval), en er is zeker reden om ze te koesteren, te lezen en te bestuderen. Maar dan om met ze in gesprek te gaan. Ze zijn manieren om over God te denken, geven samenhang tussen inzichten en woorden aan ervaringen. En zijn in díe zin de woordenschat van de godsdienst. Die we met ons mee mogen dragen om er onze tijd, plaats en ervaringen mee te begrijpen en in te vatten. Daarmee kunnen we ze serieus nemen, maar kan het nooit de bedoeling zijn dat we ze gedachteloos nabouwen, alsof er in al die eeuwen nooit iets zou zijn veranderd. De wereld verandert, en God blijft niet achter. Gaat integendeel steeds met ons mee.
En dat mag stem krijgen. En hééft door de tijd heen altijd stem gekregen. Wàt strenge kerkleiders ook dachten te moeten zeggen, dachten te kunnen vragen en niet zelden graag wilden opeisen, God heeft zich nooit vast laten klinken in dode structuren van de kerkelijke leer. Altijd heeft God zich laten kennen als een God die uitredding bracht in de concrete levens van mensen. Lang niet altijd door gewapende en bloeddorstige wonderbaarlijkheden; niet zelden door mensen moed en troost en betekenis te geven. Waar dàt is ervaren, rollen niet de dogma’s uit de hemel, maar klinkt het loflied uit de mond.
Zoals Mirjam en Debora de lofliederen van hun tijd stem gaven, zo hebben door de eeuwen heen gelovigen lofliederen stem gegeven. Soms tegen gevaarlijke vijanden, zoals in de 16e eeuw toen reformatoren liederen als het Wilhelmus schreven. Soms tegen aanvechtingen, om moed te houden en vol te houden. Soms in ziekte en zorg, zoals het prachtige ‘Wat de toekomst brengen moge’. Soms om je weg te vinden in het leven: ‘Wat vraagt de Heer nog meer van ons…? (Lied 992).
Liederen geven stem aan hoe wij met God leven, hoe Hij tot ons spreekt, Hoe wij Hem ervaren en begrijpen. Tekst en melodie versterken elkaar en borrelen soms zomaar vanzelf op, zoals bij Mirjam of Debora na een wonderbaarlijke overwinning. Een nieuw lied kan zijn, of woorden uit de liederenschat die we mee hebben gekregen en met ons meedragen. Een lied, dat ooit door iemand is gedicht of gecomponeerd blijkt vol betekenis te kunnen zijn in een andere context; in ons eigen leven misschien. In de oorlog klonken zo de psalmen van David uit de cellen als er lotgenoten af werden gevoerd om gefusilleerd te worden. In heel andere context geschreven en al eeuwen en eeuwen oud waren deze liederen opnieuw concreet relevant en betekenisvol in die duisterste tijd.
Kennen wij dat niet óók? Liederen die ons om allerlei reden aan kunnen spreken. Soms door de tekst, soms juist de melodie, of helemaal mooi: allebei. Liederen die betekenis hebben kunnen krijgen in ons eigen leven, die bij bijzondere gelegenheden zijn gezongen, die ons hebben getroost, opgebeurd, of juist hebben aangespoord. Liederen waarin God tot ons sprak, in de woorden en de klanken van dichters en componisten. Liederen die we graag horen, en zelf graag zingen.
Liederen die we aan en voor elkaar stem kunnen geven. Een belangrijk aspect van de kerkdienst. Soms kan de vraag worden gesteld wat je in de kerk komt doen, kunt vinden, of kunt halen. Ook de kerkdienst kan net zo consumptief worden beleefd als de rest van de cultuur en de dienst kan een soort toneelstuk of opvoering lijken. Maar dat is een flinke onderschatting van wat we als kerkgangers aan elkaar mogen geven, wat we niet halen, maar brengen. Onze stem, om het loflied lucht te geven. En elkaars lievelingslied te doen horen.
Gráág gaan we dat komend jaar met wat meer nadruk vorm geven. We verzamelen lievelingsliederen, en ik kies er iedere dienst één of meer uit. Suggesties kunnen achterin in de doos worden ingeleverd. En als u iets wilt toevoegen als reden van de keuze, dan vertel ik dat er ook graag bij. Opdat wij elkaars psalmen, hymnen en liederen tot klinken zullen brengen! Want zó krijgt ook de Geest stem.
Amen
Deel deze preek
Exodus 15: 19-21
Toen de paarden, wagens en ruiters van de farao de zee in waren getrokken, had de HEER het water over hen heen terug laten stromen, maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over droog land.
De profetes Mirjam, Aärons zus, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en op de tamboerijn spelend. En Mirjam zong dit refrein:
‘Zing voor de HEER,
zijn macht en majesteit zijn groot!
Paarden en ruiters wierp Hij in zee.’