(Hoe zat het ook weer met) Mozes
Het krijgen van de Wet
Zusters en broeders,
Twee figuren uit de geschiedenis van het Joodse volk verschijnen aan Jezus: Mozes en Elia, de wet en de profeten. Het is een belangrijk, maar wonderlijk verhaal waar je allerlei vragen bij zou kunnen stellen. Vragen zoals hoe de getuigende leerlingen deze twee vroege voorvaderen zou kunnen herkennen. Of waar ze vandaan kwamen, en of je dan kennelijk uit het hiernamaals terug kunt keren; -of er reïncarnatie zou bestaan? Vragen die er in het Bijbelse verhaal niet toe doen, omdat we niet met beschrijvende geschiedenis te maken hebben, maar met verhalende betekenis die de beperkingen van simpele feiten verre overtreft.
Mozes en Elia maken van die verhalende betekenis belangrijk deel uit en komen zó terug ook in het Nieuwe Testament. De wet en de profeten staan voor twee invloeden vanuit de Joodse achtergrond die in de tijd ná Jezus ook belangrijk zullen blijven. Belangrijk zullen blijven in het Jodendom dat zich na de verwoesting van de tempel in 70 na Christus zal gaan ontwikkelen, en belangrijk in het Christendom dat zich eveneens zal gaan ontplooien. Beiden komen uit dezelfde bron voort, maar zullen andere accenten gaan leggen. In zeker zin staat daarbij de verhouding tussen wet en profeten dan op het spel, waar Jodendom en Christendom andere zwaartepunten leggen en als neven zullen worden.
Voor vandaag voert dat allemaal wat te ver; wij staan stil bij de figuur van Mozes. Vandaag hebben we maar een deel van het verhaal kunnen horen; het stuk van de roeping van Mozes. Het zou mooi zijn geweest om juist bij dit verhaal de nieuwe ambtsdragers te kunnen bevestigen; maar ze konden toevallig alle drie vandaag juist vandaag niet. Volgende week zullen we terugkomen op de roeping, en wat daarbij komt kijken, want het past eigenlijk te mooi om te laten liggen. (Er dus maar weer bij zijn, zou ik zeggen!).
Het is een lang verhaal, dat van Mozes. Het begint met een slavenkind dat in de rietoever van de Nijl wordt verstopt om gevonden te worden door een Egyptische prinses. Het kind groeit op als prins aan het hof, maar slaat op enig moment een Egyptische slavendrijver dood die onterecht een Hebreeuwse slaaf afranselt. Mozes vlucht naar Midjan, waar hij bij een priester Jethro onderdak vind, wiens kudde hij hoedt en wiens schoonzoon hij wordt. Uit de brandende braamstruik wordt hij door God geroepen om Zijn volk uit Egypte uit te leiden. Herenigd met zijn broer Aäron en zus Mirjam zal hij dat inderdaad gaan doen en na een heftige krachtmeting met tien vernietigende plagen, zal farao het volk in eerste instantie laten gaan. Nauwelijks op weg, bedenkt farao zich en zet de achtervolging in. Gered door de wonderbaarlijke doortocht door de Schelfzee weet het volk te ontsnappen en trekken ze verder naar het Beloofde Land. Uiteindelijk zal het volk zo veertig jaar onderweg zijn, steeds onder leiding van Mozes en Aäron. Terwijl de laatste de hogepriester wordt, zal Mozes de wetgever worden. Wet-ontvanger, misschien beter, want hij krijgt de wet op de berg Sinaï van God zelf. Mozes zal sterven als het volk na veertig jaar op het punt staat het beloofde land binnen te trekken. Vanwege een ongehoorzaamheid mag Mozes het land alleen maar zien vanaf de berg Nebo en niet binnengaan. Nou ja, ongehoorzaamheid; ongehoorzaamheidje, want het is nauwelijks duidelijk wat Mozes dan precies verkeerd zou hebben gedaan. Hoe dan ook: God zelf begraaft Mozes en zijn graf is nooit geweten.
Het zijn wonderlijke verhalen waar geleerden verschillende invloeden in zien. ‘Mozes’ is een bekende Egyptische naam en Midjan bestond ook. Beiden stonden niet op zo’n goede voet met het latere Israël en het zou vreemd zijn dat juist deze vijandige achtergronden was bedacht als deze belangrijkste profeet geen historische kern gehad heeft. Maar met alles wat er speelt is Mozes ook een legendarische figuur. Ten tijde dat de verhalen in vaste vorm werden opgeschreven, waren de gebeurtenissen rond Mozes al lang geleden. Mondeling waren de verhalen doorverteld, en vast hadden zich allerlei tradities rond deze figuur verzameld; maar of die allemaal even waar zijn?
Sigmund Freud had reden om de figuur van Mozes eens even flink te gaan ontleden. Worstelend met zijn eigen Joodse achtergrond, maar ook geconfronteerd met het opkomende antisemitisme in het Wenen van de jaren dertig, meende Freud dat de figuur van Mozes een mengeling was van een opstandige Egyptische prins die een nieuw volk had gesticht, en een priester uit Midjan die later de macht greep. De Egyptische God Athon ging zich zo vermengen met de Midjanitische God Jahwe. Freud dacht zo af te rekenen met de flauwekul van godsdienstigheid; want het was toch allemaal maar bedacht? Maar Freud had wèl waardering voor het idee dat het Joodse volk een gevoel van uitverkorenheid had, die maakte dat het zich bleef onderscheiden van andere volken en die haar door de eeuwen heen een identiteit had gegeven. Daar kon Freud zelf zich ondanks zijn kritiek wel degelijk ook in herkennen.
De verklaringen van Freud zijn door historici in belangrijke mate ontkracht omdat ze in veel opzichten nauwelijks grond hebben. Maar als het om betekenissen gaat, dan hoeft die discussie niet eens beslissend te zijn. Als het om betekenissen gaat dan is de uitverkorenheid van het Joodse volk wel degelijk van belang. Van belang in de zin dat het niet z’n eigen wil doet, maar zich geroepen weet om de wil van God te doen. En de wet is juist dáárvan een belangrijk aspect. De wet die van God is gegeven en die niet de willekeur van een zelfzuchtige machthebber weerspiegelt maar om gerechtigheid gaat. Daarin was het Joodse volk bijzonder, dat het zich rond deze God schaarde, en niet een menselijke vorst bejubelde of verafgoodde.
Zomaar makkelijk is dat niet. Want je geeft het initiatief uit handen. Dat kost ook Mozes moeite. Als hij geroepen wordt uit de brandende braamstruik, en de opdracht krijgt om zijn taak als bevrijder aan te vatten, vraagt hij naar de naam van God. Want dan weet hij namens wie hij komt; wie een naam kent, heeft een soort van macht. Zou Mozes dan geen macht en zeggenschap hebben, en in plaats van God kunnen handelen? (En zou hij dan God op den duur, misschien ook niet meer nodig hebben? Hij heeft dan toch zelf alle touwtjes in handen?)
Maar God onthult Zijn eigenheid niet. Hij zegt Mozes de God van Abraham, Isaak en Jacob te zijn; de God waar de aartsvaderen op vertrouwden. En als Mozes aanhoudt zegt God slechts JHWH te zijn: Hij die is en zal zijn. Het is een naam die geen naam is; een naam ook die Joden niet uitspreken en waarvan in de loop der eeuwen de uitspraak zelfs verloren is gegaan. Ook de vertaling is niet eenduidig, en kan op verschillende manieren worden weergegeven. Want wij doorgronden God niet, Hij kent ons.
Die Freud heeft naam gemaakt door te zeggen dat God een projectie van de bange menselijke geest is; wij verzinnen God om staande te blijven in onze gevaarlijke wereld. Maar zou dat dan voor Mozes gelden? Die was aan het gevaar juist ontsnapt. Als Mozes God zou hebben verzonnen, dan toch geen God die hem uitgerekend weer terug naar Egypte zou sturen met de hopeloze missie om de farao op andere gedachten te brengen.
Zomaar makkelijk is dat niet. Want wie zo door God geroepen wordt en een taak krijgt, krijgt ook een verantwoordelijkheid. En kun je dat wel aan? Mozes zal allerlei uitvluchten verzinnen om vooral niet te gaan. Maar zal uiteindelijk zijn verzet opgeven, omdat hij niet zijn eigen weg, maar die van God durft te gaan. Omdat hij gehoor geeft aan zijn roeping en erkent dat God groter is dan hij doorgronden kan. Het is genoeg om te weten dat die God er is en zal zijn. In de dienstbaarheid aan God, zal hij dan ook zichzelf vinden. Want als God jou vertrouwt, hoe zou je dan aan jezelf kunnen twijfelen? In de overgave aan God, komen we tot onszelf.
Of die God bestaat, is voor veel Joden volstrekt onbelangrijk. Want daar gaan wij niet over. Wij mogen in de overgave bestaan, en geven de zeggenschap daarmee uit handen.
Zomaar makkelijk is dat niet. Lang niet altijd heeft het Joodse volk voldoende vertrouwd op deze God. Lang niet altijd heeft Israël de overgave serieus genomen; de profeten (Elia!) hebben de mond er vol van; onze kranten staan er vol mee. Niet zelden is de wet van God een manier geweest om macht en zeggenschap over anderen te claimen. Wie de wet van God beheert, heeft toch alle touwtjes in handen gekregen? Die kan doen wat ‘ie wil. Die voert beleid niet uit; die ís beleid. En die heeft lak aan een rechtsorde die boven haar, of hem, staat. Zo kan godsdienst een vrijbrief worden tot eigenmacht.
Het tegendeel van wat is bedoeld. Want bij de wet van God gaat het juist om het opgeven van eigenmacht, omdat je niet de zelfzucht maar God dient. Gaat het niet om graaien, je gelijk halen, om anderen je wil op te leggen. Gaat het niet om bedriegen, om liegen, om dreigen, beledigen, vertrappen en verwoesten. Maar gaat het om integriteit, overgave, vertrouwen, betrouwbaarheid, om respect en verantwoordelijk. Het tegendeel van wat nu overal op de wereld aan het gisten is.
En dat opgeven van eigen belang maakt je niet armer, maar juist rijker. In het volgen van de wet van God, in het doen van gerechtigheid verlies je niet iets, maar vindt je jezelf.
En dat is een boodschap die zeker niet alleen maar over lang geleden gaat en de vraag op zou roepen of het wel precies zo gebeurd kan zijn. Dat is een boodschap die ook voor ons betekenis heeft. Want het is beter dan achter de willekeur van schreeuwende farao’s aan te lopen. Die moet je namelijk steeds tevreden stellen, van God krijg je het vertrouwen om jezelf te mogen zijn.
Amen