Alle preken

Bestaan die dan, engelen?

Paasochtend

Zusters en broeders,

Bestáán die dan; engelen?

Er zitten er nota bene twéé in dat lege graf. In witte kleren en misschien wel stralend; want dat doen engelen toch? Maria uit Magdala heeft ze zelf gezien. Is nota bene door hen aangesproken. Allicht, dus, dat ze bestaan!

Maar Petrus dan, en die andere leerling (van wie Jezus veel hield), die hadden zich toch óók voorovergebogen om in het graf te kunnen zien? Hadden die dan over de engelen héén gekeken? Er langs heen? In dat schemerduister van een rotsgraf? Waar toch niet veel plek geweest kan zijn om verborgen te blijven; als engel. Of waren de leerlingen, mannen, te druk bezig geweest om hun onrust en hun angst te beteugelen? Maria was hen gaan halen; want ze had gezien dat de steen van de opening was weggehaald. ‘Het zal toch niet…’; met een leeg gevoel waren ze haastig met haar meegelopen. Grafschennis… en dat bíj alles wat er de afgelopen dagen toch al aan ellende was gebeurd. ‘Ze hadden nog niet begrepen dat Hij uit de dood moest opstaan’, en waren bevangen door hun bange vermoedens. Wat zou er wel niet gebeurd kunnen zijn? Misschien zagen zij wel alleen wat ze vreesden; dat het lichaam van Jezus was weggehaald. Want de windsels waren leeg, en de zweetdoek lag, opgerold en wel, ergens anders. Ze zagen het en geloofden; nou ja, dat staat er in feite alleen van Johannes. En ook dan is niet precies duidelijk wat hij geloofde… Geloofde hij dat Jezus was opgestaan? Of was hij door de bewijzen bevestigt in zijn angst dat het graf van Jezus geplunderd was en dat Zijn lichaam was verdonkeremaand… Niet staat er dat zij het goede nieuws bekend gingen maken; van de daken gingen schreeuwen. Ze gingen terug naar huis… Geloofden zij al van de opstanding? Of treurden zij vooral om wat verloren was gegaan; -en nu zelfs een angstaanjagend staartje had gekregen. Want als dat lichaam van Jezus was weggehaald; dan waren er kennelijk mensen die belang hadden bij de verdwijning van Jezus. Snel maar terug naar huis, en treuren om wat er niet meer was. Ramen en deuren gesloten, want het was gevaarlijk…

Was Maria, een vrouw, minder bevattelijk voor deze rationele afwegingen van de mannenbroeders? Kennelijk ging ze niet met hen mee, want zíj bleef bij het graf. Maakte zich niet uit de voeten. Zíj zag die engelen ineens wel. Of zou je moeten zeggen: aan haar verschenen ze? Omdat ze misschien niet verblind was door haar angsten en vooringenomenheid? De conclusies van haar vrienden hadden natuurlijk wel overtuigend geklonken, want ze vraagt de verschijningen: ‘heeft u misschien het lichaam weggehaald?’.

Of misschien u dan?

U, die tuinman die ineens achter haar stond. Misschien wist hij wel waar ze hem naar toe hadden gebracht. Tegen het licht van de opgaande zon, zoals Rembrand deze ontmoeting schilderde, was het gelaat van Jezus in de schaduw, en kon Maria Hem niet goed zien. Maar misschien had ze Hem sowieso niet kunnen herkennen, omdat ook zij ‘nog niet had begrepen dat Hij uit de dood moest opstaan’. En wie zou dan hebben verwacht; dat je oog in oog met de opgestane Heer zou staan? Vast had Maria het niet verwacht; en vast zou ze het niet hebben kunnen bedenken. Maar dat hoefde ook niet: het werd haar immers aangezegd.

In de opstandingsversie van Johannes roept Jezus haar bij de naam. Niet zíj heeft Hem, maar Hij heeft háár geroepen. In de verhalen van de andere evangelisten zijn het de engelen die het vertellen, of is het een engel die het verteld. Want soms is het er maar één. De versies verschillen van elkaar. Wie, zoals de apostelen, de bewijzen bij elkaar gaat leggen om te reconstrueren wat er gebeurd kan zijn, stuit snel op tegenspraken. De verslagen verschillen en kunnen dus niet zomaar allemaal waar zijn; misschien is er dan wel geen één waar…? Of zou de gebeurtenis zo onthutsend zijn, dat het niet zomaar in mensenwoorden te vatten is? Dat je er alleen stamelend van kunt getuigen, en alleen de wonderbaarlijkheid kan proberen onder woorden te brengen. Gaat het daarmee niet om een verslag, maar om de boodschap dat Hij uit de dood moest opstaan. En is dat iets dat moet worden aangezegd, omdat je het zelf niet verzinnen zou.

Aangezegd moet het worden, want, interessant genoeg, die opstanding stáát helemaal niet in de Bijbel beschreven. Wat er in de nacht gebeurde, hoe het gebeurde. En of je er een foto van had kunnen maken. De Bijbel beschrijft dát niet. Wat de Bijbel beschrijft is de angst van de leerlingen dat het afgelopen zou zijn en dat zelfs het graf van Jezus niet met rust is gelaten. En als je dan zelf gaat bedenken wat er gebeurd kan zijn, zou je dan je ergste angsten niet worden bevestigd? En zou je dan niet naar huis gaan? De ramen en deuren sluiten; om te rouwen, om verdrietig te zijn, om stil te staan bij wat er verloren ging. Dat doen de leerlingen; zijn het toevallig de mannen?

Er wordt wel eens gezegd dat vrouwen hun mond moeten houden in de gemeente. Als Maria háár mond had gehouden, hadden we van de opstanding misschien niet eens geweten. Want zíj krijgt het aangezegd, maar moet het zelf vervolgens gáán aanzeggen. ‘Ga naar de broeders,’ zegt Jezus haar, om hen te vertellen van de opstanding. En Maria ging, en vertelde, berichtte, getuigde, ‘engelde’ van haar ontmoeting met de Opgestane heer. Zij ‘engelde’; aggeloo, staat er in het Grieks. Het aggeloo van de engelen die aan haar verschenen. Het aggeloo van eu-angelion: de blijde boodschap. De boodschap die stem kreeg van deze vrouw, die haar mond gelukkig niet heeft gehouden in het midden van de gemeente…

Bestaan die dan, engelen? In ieder geval deze engel, die van haar ontmoeting met de opgestane Heer getuigde. Die voorbij haar angst en haar verdriet kon komen, omdat zij aangesproken was, geroepen bij de naam. Die niet alvast maar snel terug naar huis was gegaan om te treuren; die de ramen en deuren dicht had gedaan, en om de teloorgang van het verleden rouwde. Maar de vrouw die de opgaande zon van de dageraad van Pasen had meegemaakt en voor wie de toekomst stralend open was gegaan. Die in die ontmoeting iets mee had gemaakt dat ze niet voor mogelijk had gehouden, dat ze niet had kunnen verzinnen, maar dat haar bestaan volkomen had veranderd, vernieuwd. Met Christus gestorven en opgestaan! Het oude is voorbij, en het nieuws stráált ons tegemoet!

Wij hebben het van horen, zeggen. Als we zelf de bewijzen van de lege windsels uit het graf bij elkaar nemen, zouden we dan niet alleen maar om teloorgang kunnen rouwen? Om wat verloren ging? Maar lopen we dan niet de aanspraak van de engelen mis; de vreugde van de blijde boodschap? Bij het verhaal van Pasen zijn het niet bewijzen die de doorslag geven, en blijft de feitelijk gang van zaken voor ons onbeschreven, ontoegankelijk. Waar het om gaat is of wij ons aangesproken durven kunnen laten, of wij ons bij de naam laten roepen, om ons dan om te keren en te antwoorden ‘Rabboeni’. Dáár vernieuwt het leven van Maria, dáár vernieuwt ons leven.

En zó vernieuwt vandaag het leven van Michelle. Deze dag, Pasen, is bij uitstek de dag om door Christus bij de naam te worden geroepen. Ze aarzelde even, toen we naar een datum voor haar belijdenis zochten. Want Pasen… het belangrijkste feest van het christelijke jaar. En mag je dan wel zó in het middelpunt van de belangstelling staan? … Maria had háár moment zelf ook niet uitgekozen, en er kon bij haar genoeg reden zijn om niet volop in de schijnwerpers geplaatst te willen worden. Zij heeft niet Hem, maar Hij heeft haar uitgekozen en bij de naam geroepen.

Vandaag wordt Michelle bij de naam geroepen. Al jaren natuurlijk, want haar ouders hebben haar de naam gegeven en met die naam is ze als kind gedoopt en gekend bij God en bij de mensen. Maar vandaag wordt zij, net als Maria bij haar naam geroepen. En net als Maria mag zij zich omkeren naar de opgestane Heer om te zeggen: ‘Raboeni’. Dat is wat het doen van belijdenis is. Dat je Jezus erkent als de Christus die Heer is. En die voorbij het graf, de dood te niet heeft gedaan. Die daarmee de toekomst open heeft gelegd. Zodat we niet hoeven te treuren bij wat teloor is gegaan, zodat we niet bang hoeven te zijn dat onze diepste angsten bevestigd worden, zodat we niet de ramen en deuren dicht hoeven te houden, omdat Christus de toekomst voor ons open legt; omdat de nieuwe dag aanbreekt, en de zon stralend op mag gaan. Omdat ook wij herboren mogen worden in Christus. En we met het uitspreken van de belijdenis, de verantwoordelijkheid voor onze eigen doop van onze ouders overnemen. Mag je zó in de belangstelling staan op deze dag? Wat zou een beter getuigenis kunnen zijn dat dit? Om dan van hieruit, héén te gaan naar onze broeders en zusters, waar dan ook, om ook aan hen de Blijde Boodschap te gaan vertellen. Maar dat is niet alleen aan Michelle, dat is aan ieder van ons. Zeggen wij het allen: dat Hij leeft. Halleluja!

Amen

20 april 2025
Wouter Slob
Maranathakerk
Joh. 20: 1-18