Rust in Christus
Vraag: Wat is de rol van de kerk in onze huidige maatschappij?
In deze preek komt lied 524 aan bod. Nadere info via bijgaande link
1 Nu gij de doop ontvangt in de Jordaan,
stroomt aller wereld water daar in samen
Noach en Mozes, Jona en Naäman
Moedigen U vanaf de oever aan.
2 Gij wilt niet als een onbeschreven blad
veraf staan van ons volgekladderd leven;
ons leven wordt U op het lijf geschreven,
Gij stapt in onze dood als waterbad.
3 Dit is uw glorieuze ondergang;
de niet te peilen afgrond van uw liefde
houdt alle dreiging van de waterdiepte,
het monster van de oervloed in bedwang.
4 Gij rijst uit onze dood en van omhoog
klinkt er een stem: ‘Mijn Zoon, mijn diepste vreugde’.
En eindelijk kan Noachs duif haar vleugels
dichtvouwen; zie, de aarde is weer droog.
5 Lief Lam van God, zo smetteloos, zo rein,
in ons gedompeld, één van ons geworden,
Gij roept de hele schepping tot de orde
van zaligheid. De zee zal niet meer zijn.
Zusters en broeders,
De dichter Anton Metske, werkzaam als straatpastor in Arnhem, zat als kerkganger in de dienst en had goed geluisterd naar de preek van ds Klaas Touwen. Bij het dichten van lied 524 dat we net gezongen hebben gebruikte hij de beeldspraak uit de preek vrijwel direct. Het gaat om de doop van Jezus, waarin Hij zich volledig onderwerpt aan wat mensen mensen maakt. Als straatpastor maar al te goed bekend met de zelfkant van de maatschappij weet de dichter hoe mis het kan gaan met mensen. Levens kunnen worden verwoest door slechte ervaringen, door foute contacten, een ‘slechte jeugd’. Maar ook door miskleunen, verkeerde keuzes. Door drank, drugs, gebrek aan ruggengraat, criminaliteit. Hoe belanden mensen aan de zelfkant van de samenleving? Soms hoeft er maar weinig te gebeuren om buiten de boot te vallen en worden mensen vermalen door de eisen van tijd, door omstandigheden waarin ze zich terug vinden. Maar lang niet altijd zijn mensen aan de zelfkant onschuldige of zielige slachtoffers. Domme en verkeerde keuzes, of simpel onwil, of halsstarrigheid. Of gewoon zelfzuchtige slechtheid, kunnen mensen in een slechte positie brengen. Zouden mensen aan de zelfkant vanzelfsprekend onze sympathie verdienen? Maar zou dàt reden zijn niet naar hen om te kijken?
‘Wat is de rol van de kerk in onze huidige maatschappij?’. Die vraag werd op de startzondag vast niet voor niets gesteld. Want is de rol van de kerk niet uitgespeeld? Ooit hadden we wat te zeggen, en kon de kerk wat doen. Bij (maar vaak: buiten) oude dorpen zijn nog wel armenhuizen te vinden. Met goede bedoelingen gebouwd door de diaconie voor de minderbedeelden. Maar buiten de woonkern; vast was de grond daar goedkoper. En misschien wilden de notabelen met hun beste bedoelingen de armoezaaiers liefst wat uit de buurt en uit zicht hebben? En woonden de armen dus aan de rand van de samenleving. Kijken we met trots terug op deze barmhartigheid?
Gemakkelijk kan kritiek klinken. Ook als er wel wat aan te merken viel op kerkelijke armenzorg, werd het in ieder geval gedáán. En werd er buiten de kerkelijke structuren vaak niets ondernomen. Toen had de kerk nog nut.
Dat is anders geworden. Inmiddels is veel van dit kerkenwerk losgemaakt van de kerk geseculariseerd, zoals dat heet. Ooit beheerde de diaconie de bejaardenhuizen. Vanaf de jaren zestig zijn dat professionele instellingen geworden, en is de kerkelijk achtergrond vrijwel overal verloren gegaan. Armenzorg werd hulpverlening. Het moest ook wel: de kerk kon de opgetuigde organisatie niet meer vol houden; mensen en middelen begonnen te ontbreken. Waardering voor het werk was er wel degelijk. En als de financiën een probleem waren dan kon er subsidie worden aangevraagd. Maar toen de geldstroom niet langer uit kerkelijke bron kwam, dan kon de kerk ook niet langer beslissen. In ongeveer een halve generatie werd de kerk soepel naar buiten gewerkt. In een enkele ouderenvoorziening mag uit gunst nog een kerkdienst worden gehouden, maar zonder ondersteuning. Want de instelling is inmiddels ‘openbaar’. In feite is de kerkelijke inbreng vrijwel overal weggesaneerd.
Het is niet alleen negatief. Want ergens is het ook het succes van de christelijke zorg. De armenzorg in brede zin is overgenomen door de overheid, en dus niet afgeschaft. Maar dan kríjgt de liefde, de opdracht van Christus, toch ook handen en voeten? Er wordt wel betoogd dat de ontkerkelijking een soort van overwinning voor het christelijke gedachtengoed is. De oproep tot naastenliefde is niet langer beperkt tot de kerk, maar wordt ook daarbuiten gevoeld. Wij máken ons druk om vluchtelingen uit de hele wereld, om een oorlog in Oekraïne, om voedselproblemen in Afrika. En dat is nieuw in de geschiedenis. We zouden kunnen denken dat het allemaal minder wordt, want we lezen zoveel ellende in de kranten. Maar in feite komt die ellende in de kranten omdat het zo uitzonderlijk is geworden. In allerlei opzichten staat de wereld er veel beter voor dan ooit. Prima toch? De kerk hebben we niet meer nodig; we kunnen het zelf wel. De bemoeizuchtige notabelen van destijds kunnen we in professionele organisaties missen als kiespijn. En niemand betreurt het.
Wat gaat er eigenlijk verloren; -als samenleving kunnen we toch ook goed werk doen? Wat is de rol van de kerk dan nog in de huidige maatschappij? Misschien zo’n straatpastor? Die zich om de uitvallers van de samenleving bekommert? En daar nog wel eens een zalvende tekst over wil schrijven? Een tekst die door steeds minder mensen zal worden begrepen, want de taal waarin het wordt gezegd wordt steeds minder begrepen. Maar zou dáármee niet ook de boodschap stilaan vervagen? Is naastenliefde als deugd wel in veilige handen van de ontkerkelijkte maatschappij, als er geen taal en geen woorden aan kunnen worden gegeven? Als de boodschap van onvoorwaardelijke christelijke liefde plaats heeft moeten maken voor de taal van professionele hulpverlenende instanties? Zeker wordt daar goed werk gedaan, laat daar geen misverstand over bestaan. Maar onvoorwaardelijk is het niet. Het moet in spreadsheets passen, en efficiënt zijn. Het is immers publiek geld, en dat moet goed worden besteed. Het moet meetbaar zijn, en effect sorteren. Natuurlijk. Maar wat dan met mensen die niet willen, of niet kunnen? De uitvallers van de samenleving die geen slachtoffer zijn, maar hun situatie aan zichzelf te danken (te wijten) hebben? Daders? Die zichzelf of anderen in het ongeluk hebben gestort? Houden we die niet liever ver weg, uit de buurt en uit zicht?
Maar wat als we zelf misschien ook daders zijn. Of verantwoordelijk voor ons eigen ongeluk? Als onze levens volgekladderd staan met van alles wat goed, maar ook met wat verkeerd is gegaan. En we niet meer lángs de vlekken kunnen kijken. Als we tobben met schuld en ontoereikendheid en ons afvragen of ons leven wel van waarde is. Om die vraag tegen te komen, hoeven we niet aan de zelfkant van de samenleving te zitten.
In onze ontkerkelijkte samenleving kunnen we het allemaal zelf. En moeten we het ook allemaal zelf. We moeten allemaal winnaars zijn. Want anders zijn we mislukt. Hebben we daarom zulke sympathie voor verliezers? Als we het anderen gunnen, zouden we zelf ook uit de wind kunnen blijven. Maar wat als alle hulp die wordt aangeboden dan niet helpt. Wat als mensen zich niet willen laten helpen? Wat als het afschuiven van verantwoordelijkheid niet werkt. Of ons uiteindelijk niet geruststelt. Omdat we, in ons achterhoofd, onder ogen moeten zien niet alleen maar slachtoffer te zijn, maar ook dader. Kan de goedbedoelende samenleving dan nog plaats voor je hebben?
Christus heeft plaats. Want Zíjn liefde is onvoorwaardelijk. Dan gaat het niet alleen om onschuldige slachtoffers. Maar ook om daders. Om alles wat verwijtbaar is. Om wat ‘zonde’ wordt genoemd. Of misschien beter: ‘zonde’ werd genoemd, want het klinkt zo ouderwets, zo kerkelijk, en zo stigmatiserend, verwijtend. Maar juist dat mag allemaal plek krijgen bij Christus. En krijgt waarschijnlijk alléén in de kerk nog ruimte. In onze samenleving die zo gericht is op winnen, op succes, op slagen, is er voor verliezers alléén maar plek als slachtoffer. Maar wat moeten we dan met ons tekortkomen aan? De mislukkers van het leven zitten echt niet alleen als verslaafden in het Spijkerkwartier van Arnhem. Dat zijn we ook zelf. Sympathie voor de zelfkant hebben we, omdat we ons realiseren zelf ook slachtoffer te kunnen zijn. Maar wat als we van het knagende gevoel van schuld niet loskomen? Zou het ons dan helpen als de hulpverlening ons verteld dat we ons niet schuldig moeten voelen? Maar zou dat niet betekenen dat we dan ook geen verantwoordelijkheid kunnen nemen? Voor de gevolgen die ons handelen kan hebben? Zolang we de successen op onze jas kunnen spelden, willen we wel weten wat we deden! Maar als het allemaal tegen is gevallen? Als onze keuzes verkeerd uitpakten? Te riskant en onvoorzichtig bleken? Als wij onszelf en/of anderen tekort hebben gedaan. Of onrecht. Of geweld, in enige vorm. Als de verliezers slachtoffer van ons zijn. En wij schuldig. Konden wij er niets aan doen? Moeten we de schuld maar van ons proberen af te praten.
Of vergeving zoeken?
Dàt, in ieder geval, is de rol van de kerk. Om de ontoereikendheid van het menselijk bestaan plek te geven. Dat wat ooit zonde werd genoemd, verdwijnt niet als we niet meer over schuld mogen praten. Want dan kan dat knagende gevoel niets eens stem krijgen. En de ontoereikendheid ontlopen we niet. Die zit ingebakken in een samenleving die om winnaars draait. Want winnaars bestaan alleen als er verliezers zijn. Nooit kan iedereen slachtoffer zijn, onherroepelijk is er ook schuld. Dat hoeft in geloof niet te worden weggepraat, maar kan plek krijgen. Omdat in Christus Gods onvoorwaardelijke liefde in de wereld gekomen. Niet in heilige Almacht is Christus gekomen, maar ons leven wordt Hem op het lijf geschreven. Al het onrecht dat ook met de beste bedoelingen in onze samenlevingen zit, komt in de doodsrivier samen waar Christus zich niet aan onttrekt. Door dat water gaan wij heen, als we met Christus zijn gestoven en weer opgestaan. De schuld praten we niet weg, maar gaan we dóór. Dát, in ieder geval is de rol van de kerk in onze huidige samenleving: om de ontoereikendheid stem te geven en de onvoorwaardelijke genade te verkondigen.
Dat is troost voor allen aan de zelfkant van de samenleving, want in Christus is niemand afgeschreven, hoezeer het leven ook is mislukt. Maar het is troost ook voor ieder die als winnaar anderen in de nek voelt hijgen. Of anderen heeft vertrapt om zelf te gloriëren. Ons eigen falen hoeft ons niet te verlammen, want in Christus is ons leven gegeven en hoeven we het niet te bewijzen.
Amen
Deel deze preek
Romeinen 4:1-8
Wat moeten wij nu zeggen over Abraham, de stamvader van ons volk? Wat heeft hij ondervonden? Indien hij rechtvaardig verklaard zou zijn op grond van zijn daden, dan had hij zich daarop kunnen laten voorstaan. Maar niet tegenover God, want wat zegt de Schrift? ‘Abraham vertrouwde op God, en dat werd hem als rechtvaardigheid toegerekend.’ Iemand die werkt, krijgt zijn loon niet als een gunst maar als een recht. Maar als iemand zelf niets inbrengt, maar wel zijn vertrouwen stelt in Hem die de schuldige vrijspreekt, dan wordt zijn vertrouwen hem als rechtvaardigheid toegerekend. Zo prijst ook David de mens gelukkig die, zonder eigen inbreng, door God rechtvaardig wordt verklaard: ‘Gelukkig de mens wiens onrecht is vergeven, wiens zonden zijn bedekt; gelukkig de mens wiens zonde de Heer niet telt.’